
Jurisprudentie
AZ1623
Datum uitspraak2006-10-09
Datum gepubliceerd2006-11-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
ZaaknummersAwb 06/174
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
ZaaknummersAwb 06/174
Statusgepubliceerd
Indicatie
Beschikbaarheid om arbeid te aanvaarden.
Eiser is korte tijd na de WW-aanvraag voor een periode van 5,5 maanden met verlof gegaan.
Uitspraken van de CRvB van 5 oktober 2005, waarin wordt geoordeeld dat WW-recht indien op de eerste werkloosheidsdag vakantie wordt genoten, hier niet van toepassing. Verweerder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat eiser zich voorafgaand aan zijn verlof niet beschikbaar heeft gesteld voor werk.
Uitspraak
RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 06/174
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[XXX]
wonende te Gorinchem, eiser,
gemachtigde: mr. W.F.C. van Megen, advocaat te Utrecht,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder,
gemachtigde: mr. P.C.M. Huijzer, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 4 november 2004 eisers aanvraag om een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW) per 21 oktober 2004 afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 24 november 2004 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Nadat een eerdere beslissing op bezwaar van 18 februari 2005 werd ingetrokken, heeft verweerder bij besluit van
29 december 2005 het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 1 februari 2006, ingekomen op 2 februari 2006, beroep ingesteld bij de Rechtbank Dordrecht.
De zaak is op 20 september 2006 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiser is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Wettelijk kader
Ingevolge artikel 16, eerste lid, is werkloos de werknemer die: a. ten minste vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren, alsmede het recht op onverminderde doorbetaling van zijn loon over die uren; en b. beschikbaar is om arbeid te aanvaarden.
Ingevolge artikel 17, onder a, van de WW ontstaat recht op uitkering voor de werknemer indien hij in 39 weken onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag van werkloosheid in ten minste 26 weken als werknemer arbeid heeft verricht.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder k, van de WW heeft geen recht op uitkering de werknemer die vakantie geniet. Krachtens artikel 19, vijfde lid, van de WW heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij besluit van 4 december 2003 een regeling vastgesteld, waarin is bepaald in hoeverre een uitkeringsgerechtigde tijdens vakantie zijn recht op een WW-uitkering kan behouden, de zogenoemde "Vakantieregeling WW" (Stcrt. 2003, 242).
2.2 Het bestreden besluit
Verweerder stelt dat eiser in de periode van 23 april 2004 tot 21 oktober 2004 niet beschikbaar was voor werk en derhalve niet werkloos in de zin van de WW. Verweerder stelt daarom eisers eerste werkloosheidsdag op 21 oktober 2004. Per die datum komt eiser geen WW-uitkering toe omdat niet is voldaan aan de wekeneis van artikel 17 van de WW.
2.3 Standpunt van eiser
Eiser meent dat de eerste werkloosheidsdag op 23 april 2004 moet worden bepaald. Hij stelt daartoe enerzijds dat onbetaald verlof tijdens een WW-uitkering mogelijk is. Na het verlof herleeft het recht op uitkering mits dat verlof niet langer duurt dan 6 maanden. De informatie van de medewerkster van het Centrum voor werk en inkomen (hierna: CWI) en ook de brochure van verweerder over verlof tijdens een WW-uitkering bevestigen dat standpunt. Ondanks zijn verblijf in Griekenland is daarom op 23 april 2004 een WW-recht ontstaan. Eiser stelt anderzijds dat hij in de periode van 23 april 2004 tot
21 oktober 2004 beschikbaar was voor werk.
2.4 Beoordeling door de rechtbank
Eiser was vanaf 1 oktober 2000 werkzaam bij Access Platforms B.V. te Arkel. De werkzaamheden voor Acces Platforms zijn op 11 maart 2004 geëindigd wegens faillissement van de werkgever. Het loon is doorbetaald tot en met 22 april 2004. De eerste dag van werkloosheid in de zin van artikel 16 van de WW dient derhalve te worden bepaald op 23 april 2004, mits eiser beschikbaar was voor werk.
Vaststaat dat eiser van 6 mei 2004 tot 21 oktober 2004 met zijn partner in Griekenland verblijf heeft gehouden voor een zeilvakantie in het kader van, zoals eiser dat noemt, een sabbatical. Niet in geschil is dat, indien op 23 april 2004 voor eiser een WW-recht zou zijn ontstaan, eiser per 21 oktober 2004 in aanmerking zou komen voor een WW-uitkering door herleving van dat recht.
Over de informatie die de medewerkster van het CWI heeft verstrekt aan eiser, is behalve hetgeen eiser daarover heeft verklaard niets bekend, zodat reeds om die reden daaraan geen betekenis kan toekomen. De door eiser bedoelde informatiebrochure van verweerder ziet op de situatie dat de betrokkene reeds een WW-uitkering heeft en is daarom niet op eisers situatie van toepassing. Eiser heeft ter zitting ter onderbouwing van zijn standpunt dat tijdens verlof een WW-recht kan ontstaan, verwezen naar uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 5 oktober 2005 (LJN AU3986 en LJN AU5174). Hierin heeft de CRvB zijn eerdere standpunt dat de Vakantieregeling WW alleen ziet op personen die op het moment dat zij op vakantie gaan al een recht op een WW-uitkering hadden, verlaten. De CRvB oordeelt in deze uitspraken dat in geval een werknemer vakantie geniet op de eerste dag van werkloosheid die blijft binnen de in de Vakantieregeling WW toegestane duur, die werknemer niet op de enkele grond dat hij op die dag vakantie geniet kan worden tegengeworpen dat hij niet beschikbaar is voor werk. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze uitspraken niet op het geval van eiser van toepassing, reeds omdat vaststaat dat hij niet op de eerste dag van werkloosheid vakantie genoot.
Aan de orde is derhalve de vraag of verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiser in de periode van 23 april 2004 tot 6 mei 2004 niet beschikbaar was voor werk. Bij die beoordeling dient te worden uitgegaan van de feitelijke opstelling (houding en gedrag) van de betrokkene.
Eiser heeft zich op 21 april 2004 bij het CWI gemeld voor het indienen van een aanvraag om een werkloosheidsuitkering. De intake vond plaats op 3 mei 2004. In de aanvraag heeft eiser (bij vraag 27) aangegeven aansluitend aan de laatste werkdag niet beschikbaar te zijn voor werk. Eiser heeft aangegeven pas weer beschikbaar te zijn vanaf 25 oktober 2004 wegens een sabbatical. De periode die eiser in de aanvraag noemt voor de sabbatical (vraag 31), is van 6 mei 2004 tot en met 24 oktober 2004. Tijdens eisers sabbatical heeft verweerder een werkbriefje toegestuurd. Nadat dit niet retour werd ontvangen, heeft verweerder de WW-aanvraag bij besluit van 2 juni 2004 buiten behandeling gesteld. Hierna heeft eiser op 27 oktober 2004 opnieuw een WW-uitkering aangevraagd. In deze aanvraag heeft eiser (bij vraag 40) aangegeven van 6 mei 2004 tot en met 20 oktober 2004 niet te hebben gewerkt wegens een sabbatical en vanaf 21 oktober 2004 een uitkering aan te vragen en tevens vanaf die datum beschikbaar te zijn voor werk. In een briefje van 27 oktober 2004 heeft eiser alsnog de sabbatical als vakantie bij verweerder gemeld voor de periode 6 mei 2004 tot en met 20 oktober 2004.
Tegenover deze verklaringen staat dat eiser zich op 21 april 2004 bij het CWI heeft ingeschreven en (zo blijkt onder meer uit de werkbriefjes van 20 april 2004 en 28 april 2004, gedingstukken B5 en B6) nog tot kort voor de vertrekdatum heeft gesolliciteerd naar niet-tijdelijke functies. Eiser heeft verklaard zijn beslissing over vertrek te hebben laten afhangen van de uitkomst van die sollicitaties en pas na afwijzingen daarop te hebben ontvangen, het vertrek te hebben doorgezet. De rechtbank acht die verklaring, gelet op de verrichte sollicitaties in combinatie met het gegeven dat eiser zijn verklaringen over de sabbatical eerst bij de intake bij het CWI op 3 mei 2004 heeft gedaan, niet onaannemelijk. Dat de reis mogelijk veel voorbereiding heeft gevergd, doet daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet af, temeer niet nu de door verweerder opgevraagde boekingen dateren van vlak voor de datum van vertrek. In dat licht acht de rechtbank het ter zitting door verweerder ingenomen standpunt, dat deze sollicitaties niet in aanmerking kunnen worden genomen omdat niet is uitgesloten dat eiser in zijn brieven heeft aangegeven pas vanaf oktober 2004 voor werk beschikbaar te zijn, niet plausibel. Voor de juistheid van deze stelling is geen begin van bewijs geleverd. De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat verweerder zijn standpunt dat eiser in de periode van 23 april 2004 tot 6 mei 2004 niet beschikbaar was voor werk, onvoldoende heeft gemotiveerd.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Verweerder wordt opgedragen een nieuwe beslissing op eisers bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten te veroordelen. Hierbij wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak bepaald op 1 (gemiddeld) en worden voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting) 2 punten toegekend, met een waarde van € 322,- per punt. Niet is gebleken van andere kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Aangezien het beroep gegrond is verklaard, dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
Mitsdien wordt beslist als volg.
3. Beslissing
De rechtbank Dordrecht
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 37,-, vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,-, welk bedrag het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. M.A.C. Prins, rechter, en door deze en mr. M. Lammerse, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op:
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.