
Jurisprudentie
AZ1608
Datum uitspraak2006-11-03
Datum gepubliceerd2006-11-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/4010 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/4010 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting.
Uitspraak
04/4010 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 juli 2004, 03/1816 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 29 mei 2006 heeft het Uwv het in het dossier ontbrekend rapport van neuroloog J. Heerema van 29 maart 2002 ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 22 september 2006. Appellant is verschenen in tegenwoordigheid van zijn gemachtigde, mr. S.A.J.C. Spaans. Het Uwv was vertegenwoordigd door G.J. Samsom.
II. OVERWEGINGEN
Aan appellant is, in verband met klachten aan het stuitje na een val tijdens zijn werk in de bouw, per 26 augustus 1999 een WAO-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Dit besluit is overeind gebleven in de hierop volgende bezwaar- en beroepsprocedure, welke is geëindigd met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 oktober 2004 (03/652 WAO), waarbij de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 januari 2003 (00/2665), strekkend tot ongegrond verklaring van het beroep, is bevestigd.
Bij besluit van 28 mei 2003 (hierna: bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 april 2001 tot ongewijzigde voortzetting van zijn uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard waarbij zij heeft geoordeeld dat niet gebleken is dat het belastbaarheidspatroon van 25 mei 1999 (inzake de toekenning per 26 augustus 1999) niet onveranderd van toepassing is in het kader van de onderhavige eerstejaarsherbeoordeling en dat genoegzaam is aangetoond dat appellant de geduide functies zou moeten kunnen vervullen. Hierbij heeft de rechtbank verwezen naar haar eerdere uitspraak van 30 januari 2003 waarbij zij, na zich te hebben verenigd met en na overname van de conclusies van de door haar ingeschakelde deskundigen J. Heerema, neuroloog, en W.H.JC. van Heeswijk, orthopedisch chirurg, heeft geoordeeld dat appellant met ingang van 26 augustus 1999 en 9 november 1999 in staat is de hem voorgehouden gangbare arbeid te verrichten.
In hoger beroep heeft appellant wederom aangevoerd dat de door de rechtbank in de eerdere procedure benoemde deskundigen weliswaar geen objectiveerbare afwijkingen konden vaststellen, maar dat het in de medische wereld een bekend feit is dat bij coccygodynie bijna nimmer objectiveerbare afwijkingen zijn aan te tonen. Dat laatste betekent evenwel niet dat de pijnklachten niet reëel kunnen zijn. Appellant verzoekt de Raad om een neuroloog te benoemen ter beantwoording van de vraag of de hem invaliderende klachten en pijnen reëel zijn.
De Raad is, evenals de rechtbank, van oordeel dat er, gelet op de stukken, geen grond voor twijfel is aan de door de verzekeringsartsen in acht genomen medische beperkingen van appellant en stelt zich volledig achter de overwegingen van de rechtbank terzake. Nu door appellant ook in hoger beroep geen (medische) stukken zijn ingediend die aanleiding geven tot twijfel aan de medische beoordeling ziet de Raad geen aanleiding om een expertise te laten verrichten door een onafhankelijke medisch deskundige.
Met de rechtbank en op gelijke gronden als gehanteerd door de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant de geselecteerde, nader bij het bestreden besluit aan de schatting ten grondslag gelegde functies van meubelspuiter, draadvlechter en machinaal houtbewerker moet kunnen vervullen en dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant ongewijzigd heeft vastgesteld op 15 tot 25%.
Gelet op het voorgaande dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 november 2006.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) N.E. Nijdam.
MR