
Jurisprudentie
AZ1606
Datum uitspraak2006-10-17
Datum gepubliceerd2006-11-07
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers122642/06-967
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-07
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers122642/06-967
Statusgepubliceerd
Indicatie
2.6 De rechtbank overweegt allereerst dat het ontbreken van goedkeuring door de rechtbank van de opgestelde partnerschapsvoorwaarden ingevolge artikel 1:166 jo 119 BW absolute nietigheid van die voorwaarden meebrengt en de gevolgen van het eerdere huwelijk herleven.
2.7 Vervolgens komt aan de orde de vraag of de in artikel 12 van de voorwaarden opgenomen (voorwaardelijke) alimentatieovereenkomst ook wordt getroffen door die nietigheid. De rechtbank volgt de vrouw in haar stelling dat de nietigheid van de voorwaarden slechts ziet op die onderdelen van de voorwaarden die betrekking hebben op de vermogensrechtelijke regelingen tussen partijen, nu dit past in de aard en de functie die deze voorwaarden in ons wettelijk systeem innemen, zodat voormelde nietigheid geen gevolg heeft voor de (voorwaardelijke) regeling die partijen met betrekking tot de door de man te betalen alimentatie zijn overeengekomen.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector Familie- en Jeugdrecht
ontbinding geregistreerd partnerschap
zaak-/rekestnr.: []
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken d.d. 17 oktober 2006
in de zaak van:
[naam vrouw],
wonende te [plaats],
hierna mede te noemen: de vrouw,
procureur mr. M.M. Soeteman - Both,
-- tegen --
[naam man],
wonende te [plaats]
hierna mede te noemen: de man,
procureur mr. E.A. Boitelle.
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij verzoekschrift is een verzoek tot ontbinding van geregistreerd partnerschap met nevenvoorzieningen ingediend.
1.2 De man heeft zich gerefereerd ten aanzien van de verzoeken tot ontbinding van het partnerschap en de verdeling.
Hij heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een uitkering tot haar levensonderhoud.
1.3 De vrouw heeft de standpunten van de man betreffende de uitkering tot haar levensonderhoud bestreden. Zij heeft haar verzoek aangevuld en subsidiair verzocht te beslissen over de (verdeling van) door de man opgebouwde pensioenrechten.
1.4 Hierna is de zitting bepaald; deze heeft op [] plaatsgevonden.
2 Beoordeling
2.1 De rechtbank komt rechtsmacht toe.
2.2 De verzoeken tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap en verdeling van de goederengemeenschap kunnen als onweersproken worden toegewezen.
2.3 Bij de beoordeling van de standpunten van partijen betreffende de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw betrekt de rechtbank de volgende vaststaande dan wel onvoldoende betwiste gegevens:
Partijen zijn met elkaar, in gemeenschap van goederen, gehuwd geweest. Dit huwelijk is in 2003 ontbonden door inschrijving van een door de rechtbank Amsterdam uitgesproken echtscheidingsbeschikking. In het kader van hun echtscheiding hebben partijen een echtscheidingsconvenant opgesteld waarin, voor zover thans van belang, in de artikelen 3, 4 en 5 afspraken zijn neergelegd betreffende alimentatie voor de vrouw. Aan deze alimentatieregeling is een beding van niet-wijziging verbonden. Partijen hebben voorts, in artikel 10 van het convenant, vastgelegd dat zij over en weer afstand doen van eventueel door de ander opgebouwde pensioenaanspraken.
Omdat zij van plan waren weer te gaan samenwonen, hebben partijen zich op 4 februari 2005 in de gemeente Velsen als partners laten registreren.
Bij akte d.d. 12 januari 2005 hebben partijen partnerschapsvoorwaarden opgesteld, inhoudende uitsluiting van elke gemeenschap van goederen. In artikel 12 van deze akte is een regeling van alimentatie opgenomen, inhoudende dat bij de beëindiging van het tussen partijen bestaande partnerschap door rechterlijke uitspraak wederom van kracht zullen worden de bepalingen welke zijn opgenomen in het destijds tussen hen gesloten echtscheidingsconvenant.
Deze partnerschapsvoorwaarden zijn door de behandelend notaris niet ter goedkeuring aan de rechtbank voorgelegd.
Ten aanzien van de alimentatie
2.4 De vrouw heeft aangevoerd dat het verzuim van de notaris om de partnerschapsvoorwaarden door de rechtbank te laten goedkeuren slechts gevolgen heeft voor het door partijen gewenste (huwelijks-)goederenregime, niet voor de in voornoemd artikel 12 van de voorwaarden opgenomen regeling betreffende de alimentatie. Dit brengt mee, aldus de vrouw, dat de destijds in het convenant neergelegde alimentatieafspraken bij beëindiging van het partnerschap door de rechtbank weer van kracht worden. De vrouw bestrijdt dat sprake zou zijn van zulke ingrijpende wijzigingen van omstandigheden dat de man naar maatstaven van redelijkheid niet meer aan het in het convenant opgenomen niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden.
2.5 De man stelt zich primair op het standpunt dat, nu de partnerschapsvoorwaarden niet door de rechtbank zijn goedgekeurd, het bepaalde in artikel 1:166 BW impliceert dat alle in de partnerschapsvoorwaarden opgenomen regelingen komen te vervallen dus ook de daarin opgenomen alimentatieovereenkomst, terwijl ook de in het echtscheidingsconvenant neergelegde afspraken zijn vervallen, aangezien ervan moet worden uitgegaan dat geen echtscheiding heeft plaatsgehad. Het is, aldus de man, dan ook ten onrechte dat de vrouw hem wil houden aan afspraken die partijen in het convenant hadden gemaakt. Subsidiair voert hij aan dat hij redelijkerwijs niet meer aan het in het convenant opgenomen niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden, aangezien zich na de totstandkoming van dit beding ingrijpende wijzigingen in zijn financiële situatie hebben voorgedaan.
2.6 De rechtbank overweegt allereerst dat het ontbreken van goedkeuring door de rechtbank van de opgestelde partnerschapsvoorwaarden ingevolge artikel 1:166 jo 119 BW absolute nietigheid van die voorwaarden meebrengt en de gevolgen van het eerdere huwelijk herleven.
2.7 Vervolgens komt aan de orde de vraag of de in artikel 12 van de voorwaarden opgenomen (voorwaardelijke) alimentatieovereenkomst ook wordt getroffen door die nietigheid. De rechtbank volgt de vrouw in haar stelling dat de nietigheid van de voorwaarden slechts ziet op die onderdelen van de voorwaarden die betrekking hebben op de vermogensrechtelijke regelingen tussen partijen, nu dit past in de aard en de functie die deze voorwaarden in ons wettelijk systeem innemen, zodat voormelde nietigheid geen gevolg heeft voor de (voorwaardelijke) regeling die partijen met betrekking tot de door de man te betalen alimentatie zijn overeengekomen. Daarbij klemt temeer dat het de kennelijke bedoeling van partijen was in alle gevallen een en dezelfde alimentatieovereenkomst te sluiten. Immers partijen hebben in hun partnerschapsvoorwaarden niet een aparte alimentatieregeling opgenomen maar hebben verwezen naar het eerdere door hen gesloten echtscheidingsconvenant. De rechtbank leidt daar uit af dat partijen zowel bij het aangaan van het echtscheidingsconvenant als bij het opstellen van de partnerschapsvoorwaarden het eens waren over de alimentatieverplichting van de man aan de vrouw, nu in beide gevallen een en dezelfde regeling onderdeel uitmaakte van hun overeenkomst.
2.8 Naar aanleiding van de stellingen van partijen betreffende het beroep van de man op het niet-wijzigingsbeding in het convenant overweegt de rechtbank als volgt. De man heeft aangevoerd dat zich na de opstelling van het convenant een aantal ingrijpende wijzigingen van omstandigheden hebben voorgedaan. Hij is op 31 januari 2005, kort nadat de alimentatieafspraken waren gemaakt, werkloos geworden en leeft nu van een WW-uitkering. Voorts heeft hij, in overleg met de vrouw, een nieuwe woning gekocht en een aanzienlijk bedrag in de verbouwing ervan geïnvesteerd. Een laatste wijziging vormt het feit dat partijen een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan.
2.9 Ter beoordeling ligt de vraag voor of sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding van niet-wijziging in het convenant kan worden gehouden.
De rechtbank stelt vast dat de man op 12 januari 2005 de akte houdende partnerschapsvoorwaarden heeft ondertekend, waarin uitdrukkelijk is opgenomen dat bij beëindiging van het partnerschap de bepalingen uit het echtscheidingsconvenant over alimentatie wederom van kracht zullen worden. Op 12 januari 2005 was, naar de man ter zitting heeft toegelicht, al sprake van een aantal verwikkelingen rond zijn baan: hij was op non-actief gesteld en zijn werkgever wilde zijn functie opheffen. Dat pas nadien, door een beslissing van de kantonrechter d.d. 20 januari 2005, zeker was dat zijn arbeidsovereenkomst ontbonden zou worden, laat onverlet dat de man, in een periode waarin hij op de hoogte was van de plannen van zijn werkgever met zijn functie, geen voorbehoud bij de in artikel 12 van de partnerschapsvoorwaarden opgenomen alimentatieregeling heeft doen opnemen. De rechtbank acht in dit kader voorts van belang dat de man niet heeft gesteld dat hij ten tijde van de opstelling en ondertekening van de partnerschapsovereenkomst niet beschikte over deskundige (juridische) bijstand. Noch de werkloosheid van de man, noch het aangaan van het partnerschap kan naar het oordeel van de rechtbank als relevante wijziging van omstandigheden worden aangemerkt. Dat de man al dan niet in goed overleg met de vrouw ervoor heeft gekozen een aanzienlijke som geld te investeren in de verbouwing van de door partijen aangekochte woning, acht de rechtbank ook geen relevante wijziging van omstandigheden. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is geweest van dermate hoge onvoorziene verbouwingskosten dat het vermogen van de man meer dan redelijkerwijs te verwachten was, is afgenomen.
2.10 De rechtbank concludeert dat het echtscheidingsconvenant van partijen waarin zij hun alimentatieverplichting/aanspraak hebben geregeld onverminderd van kracht is en ook het beding van niet-wijziging onverkort van toepassing is. De in artikel 3.1 van het convenant opgenomen bedragen, door wettelijke indexering verhoogd tot resp. € 1.568,39 per maand en vakantiegeld van € 1.505,66 per jaar, komen overeen met de bijdragen waarvan de vrouw in de onderhavige procedure vaststelling wenst.
2.11 Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank aan de bespreking van de stellingen van partijen betreffende de (hoogte van de) behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man niet toe.
Ten aanzien van de pensioenverevening
2.12 In reactie op het – subsidiaire – verzoek van de vrouw tot verdeling van de tijdens het huwelijk door de man opgebouwde pensioenrechten, heeft de man, tijdens de mondelinge behandeling, verzocht om verdeling van de tijdens het huwelijk door de vrouw opgebouwde pensioenrechten. De rechtbank overweegt dat de vrouw haar verzoek betreffende de verevening uitdrukkelijk als subsidiair verzoek heeft ingediend. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen betreffende de aanspraken van de vrouw op een uitkering tot haar levensonderhoud, komt de rechtbank aan beoordeling van het verzoek van de vrouw betreffende de verevening niet toe. Aangezien de man zijn verzoek tot verevening expliciet als verweer tegen het verzoek van de vrouw terzake heeft geformuleerd, zal de rechtbank dit zelfstandig verzoek van de man afwijzen.
3 Beslissing
De rechtbank:
3.1 Spreekt uit de ontbinding van het op [] geregistreerde partnerschap.
3.2 Beveelt partijen over te gaan tot verdeling van de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen.
Benoemt, tenzij partijen binnen veertien dagen na de inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand anders overeenkomen, notaris mr. E.J.M. Mascini te Velsen - Zuid of diens waarnemer of opvolger om de verdeling op een door hem te bepalen plaats en tijd te bewerkstelligen.
Benoemt mr. M. Th. Maanicus, advocaat te Velserbroek, tot onzijdig persoon om de man en mr. J.T. Alessie, advocaat te Velsen - Zuid, om de vrouw te vertegenwoor-di-gen bij de verdeling indien de man, respectievelijk de vrouw daartoe niet verschijnt of weigert daaraan mede te werken.
3.3 Bepaalt dat de man aan de vrouw een uitkering tot haar levensonderhoud verschuldigd is van € 1.568,39 bruto per maand, vermeerderd met een bedrag van € 1.505,66 bruto, eenmaal per jaar te voldoen in de maand juni, onder de voorwaarden zoals opgenomen in de artikelen 3, 4 en 5 van het tussen partijen op 2 april 2003 gesloten echtscheidings-convenant.
3.4 Verklaart deze beschikking, met uitzondering van de ontbinding van het partnerschap, uit-voerbaar bij voorraad.
3.5 Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Stefels en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 17 oktober 2006, in tegenwoordigheid van mr. J. Kroon als griffier.