Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1602

Datum uitspraak2006-05-08
Datum gepubliceerd2006-11-07
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers185871 CV EXPL 05-1327
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Werkgever diende te bewijzen dat werknemer zodanig met de boeken heeft geknoeid dat de liquiditeitspositie van werkgever daardoor ernstig is benadeeld en zij daarvan schade heeft ondervonden. Naar het oordeel van de kantonrechter is onvoldoende komen vast te staan dat er te dezen sprake was van de in beginsel voor een werknemer tegenover zijn werkgever vereiste opzet of bewuste roekeloosheid als bedoeld in art. 7:661 BW.


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR Sector Kanton Locatie Hoorn Zaaknr/rolnr.: 185871 CV EXPL 05-1327 Uitspraakdatum: 8 mei 2006 Vonnis in de zaak van: [eiser], wonende te Obdam eisende partij in conventie/gedaagde partij in reconventie verder ook te noemen: [eiser] gemachtigde: mr. E.H. Copini, advocaat te Heerhugowaard tegen de besloten vennootschap [bedrijfsnaam] B.V. gevestigd en kantoorhoudende te [adres] Obdam gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie verder ook te noemen: [gedaagde] gemachtigde: mr. W. Hovingh, advocaat te Alkmaar. Het tussenvonnis In reconventie In deze zaak is op 22 augustus 2005 een tussenvonnis uitgesproken. De kantonrechter blijft bij hetgeen daarin is overwogen en beslist. Het verdere procesverloop In reconventie Ter voldoening aan het tussenvonnis heeft [gedaagde] 5 getuigen doen horen. In contra-enquête heeft [eiser] zichzelf als getuige doen horen. Van voormelde verhoren is proces-verbaal opgemaakt Beide partijen hebben hierna elk nog een conclusie genomen. Ten slotte is heden wederom uitspraak bepaald. De verdere beoordeling van het geschil In reconventie [Gedaagde] is bij tussenvonnis d.d. 22 augustus 2005 (als gerectificeerd bij vonnis d.d. 14 november 2005), waarvan de inhoud als hier ingelast geldt, te bewijzen opgedragen haar stelling dat [eiser] zodanig met de boeken van [gedaagde] heeft geknoeid dat de liquiditeitspositie van [gedaagde] daardoor ernstig is benadeeld en [gedaagde] daarvan schade heeft ondervonden. [Gedaagde] heeft als getuigen doen horen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5] [Eiser] heeft in contra-enquête zichzelf doen horen. De getuige [getuige 1] heeft verklaard overeenkomstig zijn schriftelijke verklaring, die zich bij de stukken bevindt. In aanvulling daarop heeft [getuige 1] verklaard dat de financiële administratie in het bedrijf werd verzorgd door mevrouw [getuige 3] en dat [eiser] daarin geen rol speelde. Met betrekking tot de dubbele factureringen aan Heddes Bouw heeft [getuige 1] verklaard dat sprake was van een grote misser dan wel opzet. Hij verwijst daarbij naar punt 2 van zijn bij de stukken gevoegde brief d.d. 31 augustus 2004, gericht aan [gedaagde], waarin wordt vastgesteld dat een en ander heeft geleid tot een onjuiste jaarrapportage doordat [getuige 1] door [gedaagde] onjuist werd geïnformeerd, waar kennelijk in april/mei 2004 (voor [gedaagde]) reeds duidelijk moet zijn geweest dat er grote correcties in de aan [getuige 1] aangeleverde gegevens moesten worden aangebracht. De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij door de Rabobank is aangezocht om bij [gedaagde] de oorzaak van de slechte financiële situatie te achterhalen. Naar voren kwam dat het door hem aangetroffen geschuif en geknoei met cijfers niet zozeer met liquiditeit had te maken, maar met incompetentie van de bedrijfsleiding in de persoon van [eiser]. Tekorten werden gecamoufleerd om het verlies minder te doen zijn. Zo werden voorraden en de post onder handen werk opgekrikt om het verlies te verdoezelen. Calculaties waren gebaseerd op een te laag uurloon en er vond geen nacalculatie plaats. Voorts is een vordering op Heddes Bouw gecreëerd om bij de Rabobank een hogere financiering los te krijgen. Zijn conclusie was dat [eiser] zich op al deze punten niet kon waarmaken. Daarop aangesproken heeft [eiser] zijn bevindingen omtrent de debiteuren en het onderhanden werk erkend. [Getuige 3] heeft verklaard dat zij als administratief medewerkster de facturering verzorgd op basis van de haar aangereikte cijfers. Op een gegeven moment kreeg zij van [eiser] opdracht om een termijnfactuur van € 50.000 op te maken voor Heddes Bouw. Daags na de verzending kreeg zij telefonisch bericht van Heddes Bouw dat zij die factuur al eerder hadden ontvangen. Zij heeft dat voorgelegd aan [eiser] en van hem moest zij het zo laten, want dat kwam mooi uit voor het debiteurensaldo. Dat speelde vlak voor de halfjaarcijfers. Later kwam uit dat het een foute factuur was. Daardoor was de heer [getuige 1] over de rooie. En de bank was daardoor misleid. [Eiser] heeft als getuige met betrekking tot de factuur aan Heddes Bouw verklaard dat er naar zijn herinnering achteraf is gebleken dat er in november 2003 dubbel was gefactureerd. Dit kwam aan het licht na aanmaningen zijdens [gedaagde]. Hij heeft toen [gedaagde] en [getuige 3] erbij geroepen, omdat de dubbele factuur reeds in de cijfers verwerkt zat, hetgeen tot grote problemen kon leiden. [Eiser] zei toen letterlijk "als dit uitkomt gaat de bank over de rooie en ik wil daar geen verantwoording voor nemen." Dat die dubbele factuur desondanks in de jaarcijfers van 2003 is blijven zitten was dus niet zijn keuze, maar die van [gedaagde]. Na sluiting van de contra-enquête heeft de kantonrechter de zaak naar de rol verwezen voor conclusie na enquête aan de zijde van [gedaagde]. [Gedaagde] heeft van de haar geboden gelegenheid gebruik gemaakt om haar eis in reconventie "nader te onderbouwen" en ook nader bewijs aan te bieden. Deze nadere onderbouwing blijkt een aanzienlijke uitbreiding van de stellingen van [gedaagde] te behelzen, waarbij bovendien 21 producties worden overgelegd. De kantonrechter acht een dergelijke gang van zaken in strijd met een goede procesorde en zal aan hetgeen door [gedaagde] nader wordt aangevoerd voorbij gaan, voor zover dit niet betreft de punten als omschreven onder 19 tot en met 23 in de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie en voor zover daarover niet reeds bij het tussenvonnis d.d. 22 augustus 2005 is beslist. Met betrekking tot punt 19 (de cd-roms en licentiepapieren betreffende het computerprogramma Lopris Staal) is in het tussenvonnis reeds een oordeel gegeven en de desbetreffende vordering zal worden afgewezen. Over punt 20/21 (de foto's) en punt 22 (de oud-ijzercontainer) is reeds bij tussenvonnis beslist, zodat resteert het zogenoemde "geknoei in de boeken" als omschreven onder 23. Gelet op de door [gedaagde] bij haar conclusie gevoegde stukken (een brief van de Rabobank d.d. 20 september 2004, 2e alinea) en haar toelichting ter comparitie (pleitnota, blz 3, 4e alinea) werd met dat zogenoemde geknoei klaarblijkelijk gedoeld op de dubbele facturering aan Heddes Bouw en het probandum van het tussenvonnis d.d. 22 augustus 2005 dient dan ook aldus te worden begrepen. Gelet op de door de getuigen afgelegde verklaringen, voor zover op dit feitencomplex betrekking hebbend, is naar het oordeel van de kantonrechter weliswaar komen vast te staan dat [eiser] er van op de hoogte was dat de aan de accountant verstrekte opgave van debiteurenposten niet correct was, doch dat het, blijkens zijn getuigenverklaring, de keuze van zijn directeur J.H. [gedaagde] zelf was om dit niet (tijdig) bij de accountant te melden. Mede in aanmerking nemende dat [gedaagde] naar eigen zeggen reeds sinds 3 maart 2003 volledig was hersteld, was er dan ook geen sprake van dat, zoals [gedaagde] lijkt te willen suggeren, een en ander plaatsvond in de periode dat [eiser] de taken van [gedaagde] wegens diens overspannenheid had overgenomen. In dat verband is ook tekenend dat zowel de eerdergenoemde brief van de Rabobank als de bij het getuigenverhoor overgelegde brief van [getuige 1] waren gericht aan [gedaagde] persoonlijk en niet aan [eiser]. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat onvoldoende is komen vast te staan dat er te dezen sprake was van de in beginsel voor een werknemer tegenover zijn werkgever vereiste opzet of bewuste roekeloosheid als bedoeld in art. 7:661 BW. De kantonrechter ziet onvoldoende grond voor een genuanceerder toepassing van deze hoofdregel. De vorderingen van [gedaagde], voor zover daarop niet reeds is beslist, zullen worden afgewezen, met veroordeling van [gedaagde], als de voor het merendeel in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten. De beslissing In reconventie Wijst de vordering af voor zover daarop niet reeds bij tussenvonnis d.d. 22 augustus 2005 is beslist. Veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] begroot op € 375,00 voor salaris van de gemachtigde van [eiser], waarover [gedaagde] geen BTW verschuldigd is. Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. van de Sande, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 8 mei 2006 in het openbaar uitgesproken. De griffier De kantonrechter