Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1600

Datum uitspraak2006-05-16
Datum gepubliceerd2006-11-07
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers118460/2005-3604
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op basis van hetgeen partijen over en weer ter zitting hebben verklaard, houdt de rechtbank het ervoor dat de kinderen met inbegrip van vakanties en vrije dagen ongeveer 50% bij de man en 50% bij de vrouw verblijven, terwijl er thans geen aanwijzingen zijn dat zulks binnen afzienbare tijd anders zal zijn. Dat betekent dat het de facto om co-ouderschap gaat.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector Familie- en Jeugdrecht alimentatie zaak-/rekestnr.: [nummer] beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken d.d. 16 mei 2006 in de zaak van: [naam vrouw], wonende te [plaats], hierna mede te noemen: de vrouw, procureur mr. B. Wernik, -- tegen -- [naam man], wonende te [plaats], hierna mede te noemen: de man, procureur mr. B. Kochheim-Bossink. 1 De loop van het geding Voor de loop van het geding verwijst de rechtbank naar: - het op [] 2005 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift van de vrouw, met bijlagen; - het op [] 2005 ontvangen verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de man, met bijlagen; - het op [] 2006 ontvangen verweerschrift op zelfstandig verzoek van de vrouw, met bijlagen; - de op [] 2006 ontvangen brief van de procureur van de vrouw, met bijlagen; - de op [] 2006 ontvangen brief van de procureur van de man, met bijlagen; - het verhandelde ter terechtzitting op [] 2006 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun raadslieden. 2 De feiten en omstandigheden Uit de stukken en bij het verhoor van partijen is onder meer het volgende gebleken. 2.1 Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie zijn geboren de door de man erkende minderjarige kinderen [naam]: - [naam kind 1], geboren te 1992 te [plaats]; - [naam kind 2], geboren 1996 te [plaats]. 2.2 Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. 2.3 De vrouw is geboren op []. Zij is alleenstaand. Haar inkomen in 2005 bedroeg € 14.364,-- bruto. 2.4 De man is geboren op []. Hij is alleenstaand en freelance journalist. Blijkens de belastingaangiftes had hij in 2002 een inkomen van € 137.283,-- en in 2003 een inkomen van € 35.667,--. In december 2004 is aan hem een letselschade toegekend van € 42.500,--, waarop de man reeds een voorschot van € 7.500,-- had ontvangen en waarvan de slotuitkering van € 35.000,-- begin 2005 aan de man is uitgekeerd. Aan woonlasten voldoet de man € 198,53 per maand hypotheekrente en € 83.60 per maand aan premie levensverzekering (gekoppeld aan de hypotheek). 3 Het verzoek Met als grondslag dat de man als vader van [naam kinderen] gehouden is bij te dragen in de kosten van hun verzorging en opvoeding, verzoekt de vrouw te bepalen dat de man met ingang van 2 juni 2005, althans met ingang van heden als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van beide minderjarige kinderen voornoemd zal dienen te betalen € 350,-- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. 4 Het verweer tevens zelfstandig verzoek 4.1 De man heeft het verzoek gemotiveerd bestreden. Hij is primair van mening dat hij aan de vrouw geen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen verschuldigd is, omdat de kinderen hun hoofdverblijf bij hem hebben en omdat de vrouw in staat is met haar eigen inkomsten de te moeien kosten van de tijd dat de kinderen bij haar verblijven, te bestrijden. Subsidiair stelt de man dat hij geen inkomen heeft en dus geen draagkracht om de verzochte bijdrage te kunnen voldoen. 4.2 De man verzoekt zelf: a. te bepalen dat de vrouw met ingang van heden aan de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam minderjarigen] een door de rechtbank te bepalen bijdrage zal voldoen; b. te bevelen dat de vrouw bewijsstukken zal overleggen waaruit blijkt dat ten behoeve van de minderjarigen een bankrekening is geopend waarop het door de man ter beschikking gestelde bedrag van € 20.000,--, bestemd voor de kinderen, door de vrouw is gestort, bij gebreke waarvan de vrouw is gehouden dit bedrag aan de man te voldoen zodat hij het bedrag alsnog voor het daartoe bestemde doel zal kunnen aanwenden; c. de vrouw te bevelen dat zij haar medewerking verleent om de kinderen in te schrijven op het GBA-adres van de man. 5 Het verweer op zelfstandig verzoek 5.1 De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat haar inkomen inwilliging van het onder a bedoelde verzoek toelaat. 5.1 De vrouw is voor wat betreft het verzoek onder b primair van opvatting dat een alimentatieprocedure geen ruimte biedt voor honorering van een dergelijk verzoek en de man derhalve in zoverre niet in zijn verzoek kan worden ontvangen. Subsidiair bestrijdt de vrouw dat de man € 20.000,-- aan haar heeft betaald als zijnde een kinderalimentatieverplichting voor de kinderen. 5.2 Ten aanzien van het verzoek van de man zoals genoemd onder c. is de vrouw van mening dat ook dit verzoek in deze procedure niet ontvankelijk is. De vrouw merkt hierbij op dat de kinderen in overwegende mate bij de vrouw verblijven en niet bij de man. 6 Beoordeling van het verzoek 6.1 Bij de beoordeling van het verzoek van de vrouw geldt als uitgangspunt dat beide partijen gehouden zijn om naar evenredigheid van hun draagkracht bij te dragen in de behoefte van de kinderen. Vast is komen te staan dat partijen vanaf 1990 een affectieve relatie hebben gehad en dat deze relatie medio 2003 definitief is beëindigd. In geschil tussen partijen is allereerst of zij al dan niet hebben samengewoond. De man betwist de gestelde samenwoning. Zij hadden een LAT-relatie, waarbij de vrouw in Amsterdam woonde en de man in Zandvoort. De vrouw plaatst daartegenover dat zij wel degelijk hebben samengewoond. Het leven van beide partijen en de kinderen speelde zich van 1991 tot en met juli 2003 volledig in Zandvoort af. De rechtbank stelt voorop dat, ook indien ervan wordt uitgegaan dat partijen feitelijk nooit hebben samengewoond, bij de bepaling van de hoogte van de behoefte van de kinderen de financiële middelen van de man mede in aanmerking dienen te worden genomen. In casu betekent dat dat, nu ervan kan worden uitgegaan dat de vrouw ten tijde van het einde van de relatie op bijstandsniveau (alleenstaande ouder) leefde, het gerealiseerde inkomen van de man in 2002/2003 maatgevend moet zijn voor de bepaling van de behoefte van de kinderen. Immers, waar sprake is van een langdurige affectieve relatie tussen partijen moet aansluiting worden gezocht bij de levensomstandigheden waarin de kinderen opgroeiden; aannemelijk is geworden dat de kinderen gedurende die relatie opgroeiden in een welstand gerelateerd aan het inkomen van de man. Gelet op het inkomen van de man in 2002 en 2003 en hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank de door de vrouw ter zitting gestelde behoefte van de kinderen van € 500,-- per maand per kind niet bovenmatig voor. 6.2 Voorts is in geschil of de kinderen bij de man of de vrouw hun hoofdverblijfplaats hebben, dan wel of mogelijk sprake is van co-ouderschap. Volgens de vrouw hebben partijen na het verbreken van hun relatie afgesproken dat de kinderen op maandag en dinsdag bij de vrouw en op de donderdag en de vrijdag bij de man zouden verblijven en dat de woensdagen en weekenden tussen partijen verdeeld zouden worden. De werkelijkheid zou echter zijn, dat de kinderen voor minimaal 60% bij de vrouw verblijven en voor 40% bij de man. Op basis van hetgeen partijen over en weer ter zitting hebben verklaard, houdt de rechtbank het ervoor dat de kinderen met inbegrip van vakanties en vrije dagen ongeveer 50% bij de man en 50% bij de vrouw verblijven, terwijl er thans geen aanwijzingen zijn dat zulks binnen afzienbare tijd anders zal zijn. Dat betekent dat het de facto om co-ouderschap gaat. Gevolg hiervan is, dat de behoefte van de kinderen aan een bijdrage van € 500,-- per maand per kind voor de helft bij de man en voor de andere helft bij de vrouw wordt geconsumeerd. Omdat de vrouw een inkomen heeft dat (nagenoeg) onder de bijstandsnorm ligt en het inkomen van de man ten tijde van de definitieve beëindiging van de relatie zich ruim daarboven bevond, wordt de man als onderhoudsplichtig aan een bijdrage ten behoeve van de kinderen aangemerkt en zal hij – indien zijn draagkracht dat toelaat – overeenkomstig moeten betalen. De rechtbank stelt het aan de man toe te rekenen gedeelte van de behoefte van de kinderen per maand op 50% van in totaal € 1.000,- , zijnde € 500,- en zal dit bedrag met 5 % verhogen in verband met een dubbele woonlast tot, afgerond, € 530,- (i.e. € 265,- per kind per maand). 6.3 De man stelt dat hij geen draagkracht heeft om welke bijdrage ook aan de vrouw ten behoeve van de opvoeding en verzorging van de kinderen te voldoen. Op dit moment heeft hij geen inkomen, omdat hij geen opdrachten heeft, mede omdat hij zich de afgelopen twee en half jaar heeft toegespitst op de opvang en opvoeding van de kinderen. Hij zou thans leven van de letselschade-uitkering ad € 35.000,-- die hij in 2005 heeft ontvangen. De rechtbank volgt het standpunt van de man, als zou hij geen draagkracht hebben om een bijdrage te voldoen, niet. De man heeft onvoldoende inzicht gegeven in zijn financiële situatie van met name de afgelopen twee jaren en dit klemt temeer nu de vrouw hier in de loop van de procedure meermalen om heeft verzocht. Daar komt bij dat niet is gesteld noch is gebleken dat de man de afgelopen twee en een half jaar enige activiteit heeft ontplooid om zijn verdiencapaciteit te benutten, terwijl al evenmin is gebleken van enige relatie is tussen de letselschade en de verdiencapaciteit van de man. Dat een deugdelijk financieel inzicht in de inkomsten van de man over 2004 en 2005 niet kon worden overgelegd, komt voor diens rekening. Op grond van de inkomsten in het verleden dient de man een behoorlijke verdiencapaciteit te worden toegedicht. Het verzoek van de vrouw zal dan ook ten dele worden toegewezen, hetgeen afwijzing van het zelfstandig verzoek van de man onder a. impliceert. De rechtbank zal de door de man te betalen bijdrage doen ingaan op 1 juli 2005, omdat hem toen de aanspraken op kinderalimentatie reeds bekend waren en hij op en na die datum rekening heeft kunnen houden met een mogelijk bijdrageplicht. 6.4 De rechtbank zal de man, gelet op artikel 282, lid 4, Rv. niet-ontvankelijk verklaren in zijn overige zelfstandige verzoeken, nu deze onvoldoende betrekking hebben op het verzoek om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam kinderen]. 7 Beslissing De rechtbank: 7.1 Bepaalt dat de man met ingang van 1 juli 2005, aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [naam]: - [naam], geboren 1992 te [plaats]; - [naam], geboren 1996 te [plaats], zal betalen € 265,-- per maand per kind, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling te voldoen. De hiervoor vastgestelde bijdrage wordt jaarlijks van rechtswege gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage. 7.2 Verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoeken als hierboven bedoeld onder 4.2 sub b en c. 7.3 Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad. 7.4 Wijst af het meer of anders verzochte. Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Flohil en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 16 mei 2006, in tegenwoordigheid van E. Dijkstra als griffier.