
Jurisprudentie
AZ1594
Datum uitspraak2006-11-03
Datum gepubliceerd2006-11-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/2134 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/2134 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting.
Uitspraak
04/2134 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 18 maart 2004, 03/507 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.W. Bemelmans, advocaaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens zijn zowel van de kant van appellant als van de kant van het Uwv enige stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 22 september 2006. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. P.J. Reith.
II. OVERWEGINGEN
Aan appellant is in verband met psychische klachten een WAO-uitkering toegekend, laatstelijk naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 31 januari 2003 (hierna: bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 april 2002 waarbij zijn uitkering per 3 juni 2002 is herzien en nader is vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%, ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard waarbij zij heeft geoordeeld dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant. Hierbij heeft de rechtbank laten meewegen dat door diverse (behandelend) medici ten aanzien van appellant is aangegeven dat arbeid structuur en zingeving in zijn leven kan aanbrengen en dat appellant zelf ook heeft aangegeven verdiensten te hebben gehad om weer structuur en een zinvolle dagbesteding te hebben. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant in staat moet worden geacht de in het kader van het arbeidskundig onderzoek geselecteerde functies te verrichten en dat appellant met deze functies een zodanig inkomen kan verdienen dat hij voor 65 tot 80% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd.
In hoger beroep heeft appellant dezelfde grieven aangevoerd als in de bezwaarprocedure en de procedure bij de rechtbank, namelijk (kort samengevat) dat het Uwv zijn medische situatie, zoals weergegeven in de rapportage van 7 oktober 2002 van behandelend psychiater J.L.M. Schoutrop, onvoldoende heeft vertaald in beperkingen tot het verrichten van arbeid. Appellant is van mening dat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden tot arbeid heeft. Voorts heeft hij de Raad verzocht om, ingeval de Raad van oordeel is dat de rapportage van psychiater Schoutrop onvoldoende is om het beroep gegrond te verklaren, een expertise te laten verrichten door een onafhankelijke psychiater.
De Raad is, evenals de rechtbank, van oordeel dat er, gelet op de stukken, geen grond voor twijfel is aan de door de verzekeringsartsen vastgestelde medische beperkingen van appellant en stelt zich volledig achter de overwegingen van de rechtbank terzake. De Raad ziet, evenmin als de rechtbank, in de brieven van psychiater Schoutrop van
7 oktober 2002 en van huisarts Holla, door de rechtbank ontvangen op 11 februari 2004, aanleiding tot twijfel aan de vastgestelde beperkingen. Aan de in hoger beroep overgelegde brief van neuropsychiater prof. Dr. Zaim Bilalbegovic te Serajevo van 24 juli 2006 hecht de Raad niet de waarde die appellant eraan gehecht wil zien reeds om reden dat deze brief niet ziet op de datum in geding, i.e. 3 juni 2002. Nu ook in hoger beroep geen (medische) stukken zijn ingediend door appellant die aanleiding geven tot twijfel aan de medische beoordeling ziet de Raad geen aanleiding om een expertise te laten verrichten door een onafhankelijke medisch deskundige.
Wat betreft de geschiktheid van de geselecteerde functies van draadvlechter, printplatenmonteur en kunststofbewerker stelt de Raad zich eveneens volledig achter de overwegingen van de rechtbank terzake en concludeert de Raad, met de rechtbank, dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant heeft vastgesteld op 65 tot 80%.
Gelet op het voorgaande dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 november 2006.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) N.E. Nijdam.
MR