
Jurisprudentie
AZ1589
Datum uitspraak2006-11-03
Datum gepubliceerd2006-11-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/6225 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/6225 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. Medische beperking zijn niet onderschat.
Uitspraak
04/6225 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 29 september 2004, 04/207
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.B.A. Bol, werkzaam bij ARAG-Nederland, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2006. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J. Langius.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen daaromtrent door de rechtbank bij de aangevallen uitspraak is weergegeven. De Raad volstaat met de vermelding dat het Uwv bij het thans bestreden en op bezwaar genomen besluit van 8 januari 2004 het besluit van 15 september 2003 heeft gehandhaafd. Daarbij is de aan appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering verleende uitkering, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 13 november 2003 ingetrokken.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat de belastbaarheid van appellante, mede in aanmerking genomen de door haar ingediende informatie, niet is overschat en dat zij in staat moet worden geacht de werkzaamheden behorend bij de voor haar geschikt geachte functies te verrichten. Daarmee kan zij een zodanig inkomen verwerven dat geen verlies aan verdiencapaciteit resteert. Daarop heeft de rechtbank het bestreden besluit in stand gelaten.
In hoger beroep is door appellante aangevoerd dat de medische beperkingen die zij ondervindt zijn onderschat en dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten.
De Raad overweegt als volgt.
In beroep bij de rechtbank heeft appellante een schrijven van 24 maart 2004 van de behandelend psychiater H.J. Zwartenkot ingezonden. Aan dit schrijven ontleent de Raad dat appellante sinds 28 oktober 2002 door de GGZ Friesland Noord wordt begeleid in verband met een al jaren durende dysthyme stoornis met een wisselend karakter en waarschijnlijk ongedifferentieerde somatoforme klachten. Volgens deze psychiater is sprake van nog wisselende, niet al te ernstige maar wel invaliderende spannings-, depressieve en somatiserende klachten. Mede gelet op het hetgeen van de zijde van het Uwv ter zitting van de Raad is aangevoerd, ziet de Raad daarin onvoldoende aanknopingspunten voor de veronderstelling dat de medische beperkingen van appellante zijn onderschat. Aan dit commentaar ontleent de Raad dat met de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen in voldoende mate aan voormelde klachten tegemoet is gekomen, waarbij de bezwaarverzekeringsarts erop wijst dat appellante met die al jaren bestaande klachten ook geruime tijd haar werkzaamheden van productiemedewerkster heeft kunnen verrichten.
Met betrekking tot de arbeidskundige kant stelt de Raad vast dat na het vervallen in beroep van een aantal functies, hetzij omdat die bij nader inzien medisch niet geschikt werden geacht, hetzij omdat die niet actueel genoeg waren ten tijde in geding, een drietal functies resteert met voldoende arbeidsplaatsen. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de werkzaamheden verbonden aan deze functies voor appellante geschikt zijn te achten.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 november 2006.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) W.R. de Vries.
BKH 061006