Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1585

Datum uitspraak2006-11-01
Datum gepubliceerd2006-11-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1956 ZFW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ontbreken rechtsmiddelenclausule. Geen verschoonbare termijnoverschrijding.


Uitspraak

05/1956 ZFW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 17 februari 2005, 04/1075 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen appellant en VGZ Zorgverzekeraar N.V. (hierna: VGZ) Datum uitspraak: 1 november 2006 I. PROCESVERLOOP VGZ Zorgverzekeraar N.V. is de rechtsopvolger van Stichting Ziekenfonds VGZ. In dit geding wordt onder VGZ tevens verstaan Stichting Ziekenfonds VGZ. Mr. R.L.J.J. Vereijken, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Roermond, heeft namens appellant hoger beroep ingesteld. VGZ heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 11 oktober 2006. Partijen zijn daar niet verschenen. II. OVERWEGINGEN Bij brief met dagtekening van 8 mei 2003 is namens appellant bij VGZ verzocht om verstrekking van een armorthese. Bij besluit van 12 december 2003 heeft VGZ deze aanvraag afgewezen. Onder dit besluit is geen bezwaarclausule opgenomen. Bij brief van 28 januari 2004 is namens appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 december 2003. Appellant stelt daarin dat hij - door het ontbreken van een bezwaarclausule - niet heeft beseft dat hij bezwaar kon aantekenen en dat hiervoor een termijn van zes weken geldt. Dit laatste bleek hem pas toen hij zich op 28 januari 2004 bij de Stichting Rechtsbijstand meldde. Bij brief van 4 februari 2004 heeft VGZ voormelde aanvraag wederom - ditmaal met bezwaarclausule - afgewezen. Bij brief van 11 februari 2004 is namens appellant aan VGZ verzocht het bezwaar van 28 januari 2004 mede gericht te achten tegen de brief van 4 februari 2004. Bij besluit van 9 augustus 2004 (het bestreden besluit) heeft VGZ het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 december 2003 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. In de onderhavige zaak is, zoals vanwege de Raad aan partijen bij brief van 20 september 2006 is aangegeven, primair de ontvankelijkheid van het bezwaar van 28 januari 2004 aan de orde. De Raad stelt vast dat op de aanvraag voor een armorthese is beslist bij het primaire besluit van 12 december 2003. Het enkele feit dat daarin geen bezwaarclausule staat neemt niet weg dat sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De brief van VGZ van 4 februari 2004 is niet zulk een besluit, nu met die brief niet is beoogd enig nieuw rechtsgevolg in het leven te roepen. In het onderhavige geval liep de tegen het primaire besluit van 12 december 2003 openstaande bezwaartermijn van 13 december 2003 tot en met 23 januari 2004. Aangezien het bezwaarschrift van 28 januari 2004 is ingediend na afloop van die termijn is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 6:7 van de Awb. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Laatstbedoelde situatie doet zich hier niet voor. Het enkele feit dat VGZ geen mededeling heeft gedaan van de mogelijkheid om bezwaar te maken is volgens vaste rechtspraak onvoldoende voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Van bijkomende omstandigheden op grond waarvan in het onderhavige geval niet-ontvankelijkverklaring achterwege zou moeten blijven, is de Raad niet gebleken. Uit het voorgaande volgt dat, met vernietiging van de aangevallen uitspraak, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond dient te worden verklaard en dat dat besluit dient te worden vernietigd. De Raad zal zelf in de zaak voorzien en het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 december 2003 niet-ontvankelijk verklaren. Voorts ziet de Raad aanleiding VGZ te veroordelen in de proceskosten van appellant, begroot op € 322,-- in beroep en op € 322,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep gegrond; Vernietigt het besluit van 9 augustus 2004; Verklaart het bezwaar tegen het besluit van 12 december 2003 niet-ontvankelijk; Veroordeelt VGZ in de proceskosten van appellant tot in totaal € 644,--; Verstaat dat VGZ aan appellant het gestorte griffierecht van in totaal € 140,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door M.I. ’t Hooft. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 november 2006. (get.). M.I. ’t Hooft. (get.) R.L. Rijnen. GG251006