
Jurisprudentie
AZ1565
Datum uitspraak2006-10-24
Datum gepubliceerd2006-11-06
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers194339 \ CV EXPL 06-745
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Datum gepubliceerd2006-11-06
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers194339 \ CV EXPL 06-745
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Indicatie
Arbeidsrecht. Artikel 7:629 lid 10 BW. Samentelling perioden van arbeidsongeschiktheid, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Uitzonderingssituatie voor het geval de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak doet zich niet voor. Afwijzing loonvordering.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
Locatie Opsterland
zaak-/rolnummer: 194339 CV EXPL 06-745
vonnis van de kantonrechter ex art. 254 lid 4 Rv d.d. 24 oktober 2006
inzake
[eiser],
hierna te noemen: [eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. H.J.A. van Dijk,
tegen
de besloten vennootschap Noord Nederlandse Reinigingsdienst B.V.,
hierna te noemen: NNRD,
gevestigd te Drachten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. G. Machiels.
Procesverloop
1. [eiser] heeft NNRD gedagvaard voor de zitting van 10 mei 2006 en op de bij exploot vermelde gronden gevorderd bij wijze van voorlopige voorziening uitvoerbaar bij voorraad NNRD te veroordelen tot betaling van:
a. het rechtens geldende loon vanaf 16 januari 2006 tot de dag waarop rechtsgeldig een einde komt aan de arbeidsovereenkomst tussen partijen;
b. de wettelijke rente over te laat betaald loon vanaf de datum dat het loon is verschuldigd tot de dag der algehele voldoening;
c. de wettelijke verhoging ex artikel 7: 625 BW over het te laat voldaan loon;
met veroordeling van NNRD in de proceskosten.
De mondelinge behandeling is nader bepaald en gehouden op 8 juni 2006. Van het verhandelde zijn aantekeningen gemaakt.
Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en de gemachtigde van NNRD heeft het standpunt van zijn cliënte toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen.
Vervolgens is de zaak aangehouden voor onderzoek door een arbeidsdeskundige naar de vraag of NNRD passende werkzaamheden voor [eiser] heeft.
[eiser] heeft bij akte van 4 juli 2006 vonnis gevraagd. NNRD heeft bij akte d.d. 11 juli 2006 aangegeven dat ten gevolge van een misverstand het onderzoek nog niet heeft plaatsgevonden.
Bij akte tevens inhoudende vermindering van eis (met producties), genomen op 29 augustus 2006, heeft [eiser] zijn eis verminderd, in die zin dat de loondoorbetalingsverplichting wordt beperkt tot 5 april 2006.
Na een akte aan de zijde van NNRD d.d. 26 september 2006 is vonnis bepaald op heden.
Motivering
De feiten
2. Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud der overgelegde producties staat- voor zover thans nog van belang - het volgende vast.
2.1. [eiser] is sedert 24 januari 1995 in dienst bij NNRD in de functie van chauffeur, laatstelijk tegen een bruto salaris van € 1.756,80 per vier weken, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.2. In september/oktober 2003 is [eiser] uitgevallen vanwege arbeidsongeschiktheid ten gevolge van cara-problemen.
Per 15 maart 2004 heeft de arbo-arts [eiser] weer 100% arbeidsgeschikt verklaard.
2.3. Op 5 april 2004 heeft [eiser] zich ziek gemeld met hand/polsklachten (carpaal tunnel syndroom). [eiser] is aan beide handen geopereerd.
2.4. NNRD heeft in november 2005 bij het CWI een ontslagvergunning voor [eiser] aangevraagd. Het CWI heeft bij beslissing van 20 februari 2006, gelet op het UWV-advies uitgebracht in januari 2006, geoordeeld dat [eiser] geschikt was voor het eigen werk. Het CWI heeft op grond daarvan de ontslagvergunning geweigerd.
De beoordeling
3. Aangezien partijen van mening verschilden over de vraag of er binnen het bedrijf van NNRD passend werk voor [eiser] was, is de zaak aangehouden voor een nader onderzoek door een arbeidsdeskundige.
De arbeidsdeskundige van het UWV, [a], heeft op 24 juli 2006 rapport uitgebracht. De arbeidsdeskundige is tot de conclusie gekomen dat er voor [eiser], in verband met zijn beperkingen ten gevolge van de cara-problematiek, geen passende functies te vinden zijn binnen het bedrijf van NNRD.
4. [eiser] heeft bij akte d.d. 29 augustus 2006 aangegeven zich neer te leggen bij dit deskundigenadvies.
Voorts heeft [eiser] aangevoerd dat hij van mening is dat NNRD zijn loon door had dienen te betalen tot 5 april 2006. Hij is weliswaar uitgevallen in oktober 2003, maar de arbo-dienst van de NNRD heeft hem per 15 maart 2004 volledig arbeidsgeschikt verklaard. De hernieuwde uitval van [eiser] geschiedde weliswaar vervolgens binnen vier weken, doch is te wijten aan de andere oorzaak, zodat de uitzonderingssituatie van artikel 7: 629 lid 10 BW, zoals geformuleerd op het einde van dat lid, zich voordoet.
5. NNRD stelt dat [eiser] sedert september 2003 onafgebroken wegens ziekte niet op het werk is geweest. Hij is per 15 maart 2004 volledig geschikt bevonden voor werk als containerchauffeur, maar dit was niet het eigen werk van [eiser]. Het werk als containerchauffeur was op 15 maart 2004 niet meer voorhanden bij NNRD. [eiser] is vanaf september 2003 wegens cara-klachten ongeschikt voor het werk bij NNRD. De uitzonderingsituatie zoals door [eiser] gesteld doet zich niet voor.
6. De kantonrechter is van oordeel dat uit de brief van de Arbo Unie van 15 maart 2004 genoegzaam blijkt dat [eiser] per 15 maart 2004 weer volledig arbeidsgeschikt was. [eiser] heeft zich echter binnen vier weken weer ziek gemeld. Gelet op het bepaalde in artikel 7: 629 lid 10 BW worden voor de toepassing van de leden, 1, 2 en 9 perioden, waarin de werknemer in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, zwangerschap en bevalling verhinderd is geweest zijn arbeid te verrichten, bij elkaar opgeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Nu hiervan sprake is, geldt voor [eiser] dat hij sedert september/oktober 2003 arbeidsongeschikt is.
7. Het door [eiser] gedane beroep op de uitzonderingssituatie van het einde van artikel 7: 629 lid 10 BW kan niet slagen.
Artikel 7: 629 lid 10 BW is op 1 september 2005 gewijzigd en luidt sindsdien:
"Voor de toepassing van de leden 1, 2 en 9 worden perioden, waarin de werknemer in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling verhinderd is geweest zijn arbeid te verrichten, samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten als bedoeld in artikel 3:1, tweede en derde lid van de Wet arbeid en zorg, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak."
Naar aanleiding van het arrest Brown/Rentokil van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen werd de berekeningswijze van de periode van twee jaar waarin het opzegverbod wegens ziekte van artikel 7: 670 BW geldt aangepast. In diezelfde wet werd onder andere ook de hiervoor bedoelde wijziging in lid 10 van artikel 7: 629 BW aangebracht. Bij die gelegenheid werd de zinsnede 'of indien zij (…) uit dezelfde oorzaak' toegevoegd.
De zinsnede 'tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak' slaat echter niet terug op de eerste samenstellingsmogelijkheid ('indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen'), doch uitsluitend op
perioden van ziekte in de periode direct voorafgaand aan en aansluitend op het zwangerschaps- en bevallingsverlof. Deze mogen alleen nog worden samengeteld, indien zij uit dezelfde oorzaak voortvloeien. De wijziging heeft alleen betrekking op werkneemsters bij wie zich combinaties van zwangerschap en arbeidsongeschiktheid voordoen.
Het moge duidelijk zijn dat daarvan in het geval van [eiser] geen sprake is.
8. Gelet op het bovenstaande dient de vordering van [eiser] te worden afgewezen.
9. Gelet op het bepaalde in artikel 7:629a lid 6 BW zal de kantonrechter de proceskosten tussen partijen compenseren.
Beslissing
De kantonrechter:
Rechtdoende in kort geding
wijst de vorderingen van [eiser] af;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door mr. J.C.G. Leijten, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 oktober 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 41