
Jurisprudentie
AZ1564
Datum uitspraak2006-09-28
Datum gepubliceerd2006-11-06
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers02/62
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-06
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers02/62
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bestuursdwang.
Uitspraak
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, eerste civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [plaatsnaam],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
tegen
de PROVINCIE ZUID-HOLLAND,
zetelende te 's-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Provincie,
procureur: mr. R. Lever
Het geding in hoger beroep
Bij tussenarrest van 18 februari 2004 heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door de Provincie zoals bedoeld in de rechtsoverwegingen 7.1, 7.2 en 8 van dat arrest. De Provincie heeft hierover een akte genomen waarop [appellant] bij antwoordakte heeft gereageerd. Op 19 juni 2006 hebben partijen hun zaak, in combinatie met de zaak met rolnummer 03/0959, doen bepleiten, [appellant] door mr. Th.J.H.M. Linssen, advocaat te Tilburg, en de Provincie door haar procureur. Tenslotte hebben partijen stukken gefourneerd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. In het tussenarrest heeft het hof de Provincie in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de status van de "Tarieven DCMR voor niet-participanten", door wie deze zijn vastgesteld en waarom er BTW over verschuldigd is. Voorts is de Provincie in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het verschil tussen het aantal van 136, enkel met de voorbereiding samenhangende en in rekening gebrachte, uren en het aantal van 130 (ter zake van DCMR) begrote uren ten behoeve van de voorbereiding en afwerking tezamen. Daarbij is de Provincie verzocht in te gaan op het onderscheid tussen de voorbereiding en de afwerking van de bestuursdwang, alsmede aan te geven – voor zover mogelijk – welk deel van de begrote uren betrekking heeft op de voorbereiding (los van de afwerking) en waarom over de (voorbereidings)kosten BTW verschuldigd is. Ten slotte heeft het hof de Provincie gelast de nota van Alex Stewart Environmental Services B.V. (hierna te noemen: Alex Stewart) over te leggen.
2. Wat betreft de tarieven overweegt het hof als volgt. Uit de door de Provincie gegeven toelichting blijkt dat de "Tarieven DCMR voor niet-participanten" zijn vastgesteld door het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling van de DCMR.
3. DCMR hanteert deze tarieven indien werkzaamheden worden verricht voor personen, bedrijven of instanties die geen deel uitmaken van de onder DCMR ressorterende overheden. Het hof begrijpt dit aldus dat het gaat om de vraag voor wie, respectievelijk waarvoor de werkzaamheden zijn verricht en niet in wiens opdracht de werkzaamheden zijn verricht. In het onderhavige geval zijn de werkzaamheden verricht in het kader van de voorbereiding en uitvoering van de aan de [appellant] aangezegde bestuursdwang.
4. Volgens DCMR wordt over de tarieven BTW berekend omdat DCMR wat de uitgevoerde werkzaamheden betreft belastingtechnisch gelijk staat aan bijvoorbeeld een in te schakelen aannemer. In die gevallen waarin DCMR werkzaamheden uitvoert die ook door een marktpartij kunnen worden uitgevoerd, moet BTW in rekening worden gebracht.
5. Het hof volgt de Provincie niet in haar conclusie dat in het onderhavige geval BTW in rekening moet worden gebracht. In het onderhavige geval heeft de Provincie bestuursdwang toegepast; bij de voorbereiding van de bestuursdwang heeft zij DCMR ingeschakeld; DCMR heeft de gevraagde diensten aan de Provincie geleverd. Anders dan de Provincie aanvoert brengt het feit dat [appellant], indien hij, teneinde te voldoen aan de last, werkzaamheden had moeten verrichten, daartoe mogelijk opdracht aan een derde had moeten geven en aan die derde over de kosten van de verrichte werkzaamheden BTW had moeten betalen, niet met zich dat hij als opdrachtgever en afnemer van de door DCMR verleende diensten moet worden beschouwd. Nu DCMR aan de Provincie geen BTW in rekening kon brengen over de door haar aan de Provincie geleverde diensten, kan de Provincie aan [appellant] evenmin BTW in rekening brengen.
6. Wat betreft het verschil in uren overweegt het hof als volgt. De Provincie stelt dat de voorbereiding van de uitgevoerde bestuursdwang veel meer tijd heeft gekost dan aanvankelijk was geschat. Ten tijde van het opstellen van de begroting had de Provincie weinig ervaring met een ontruiming zoals deze in het onderhavige geval heeft plaatsgevonden. Pas tijdens de uitvoering is gebleken dat daarmee zeer veel tijd gemoeid was. Het hof acht het vorenstaande een genoegzame verklaring voor het verschil tussen de begrote en de in rekening gebrachte uren.
7. Het is de Provincie niet mogelijk om aan te geven welk deel van de begrote uren betrekking heeft op de voorbereiding. De rechtbank heeft geschat dat aan de voorbereiding 110 uur zijn besteed. Het hof maakt deze schatting tot de zijne.
8. Ten aanzien van de over de voorbereidingskosten in rekening gebrachte BTW verwijst het hof naar hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 5 is overwogen.
9. Wat betreft de nota van Alex Stewart overweegt het hof als volgt. Het bedrag van deze factuur ad ƒ 4.773,10 komt overeen met de offerte. Een nadere specificatie acht het hof niet nodig. De onderhavige kosten van Alex Stewart worden, anders dan [appellant] stelt, niet twee keer in rekening gebracht. In de zaak met rolnummer 03/0959 gaat het om andere kosten van Alex Stewart.
10. In de memorie van antwoord heeft de Provincie haar vordering op [appellant] verminderd met een bedrag van ƒ 1.392,15 ter zake van het onderzoek door Alex Stewart van de aarden wal. De Provincie zal deze kosten in rekening brengen bij de gemeente Westvoorne. Het vorenstaande leidt tot vermindering van het door de Provincie op [appellant] te verhalen bedrag tot (ƒ 21.273,10 min ƒ 1.392,15 =) ƒ 19.880,95, ofwel € 9.021,58.
11. In het tussenarrest van 18 februari 2004 is door het hof reeds beslist dat grief I strandt. Grief II a heeft betrekking op de tarieven. Gelet op hetgeen het hof hiervoor in rechtsoverwegingen 2-8 heeft overwogen, faalt ook grief II a behoudens de kwestie van de BTW. Grief II b betreft de rekening van Alex Stewart. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 9 oordeelt het hof ook deze grief ongegrond.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het bestreden vonnis voor het deel waarin [appellant] tot goed opposant tegen het dwangbevel is verklaard voor zover de hoofdsom het bedrag van ƒ 24.995,89 (thans: € 11.342,64) te boven gaat;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- verklaart [appellant] goed opposant tegen het dwangbevel voor zover de hoofdsom het bedrag van € 9.021,58 overschrijdt;
- bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs A.V. van den Berg, G. Dulek-Schermers en F. Waardenburg en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 september 2006.