Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1554

Datum uitspraak2006-10-11
Datum gepubliceerd2006-11-16
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/3066 WWB en AWB 05/5689 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aan eiser en zijn echtgenote is een maatregel opgelegd van 20% gedurende één maand wegens onttrekking aan de arbeidsbemiddeling en de arbeidsinschakeling door te laat terug te keren van vakantie in het buitenland. De rechtbank verklaart het beroep inzake de langdurigheidstoeslag ongegrond; (...) verklaart het beroep inzake de toegestane vakantieperiode niet-ontvankelijk.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht tweede afdeling, enkelvoudige kamer Reg. nr. AWB 05/3066 WWB en AWB 05/5689 WWB UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak in de gedingen tussen [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder. Ontstaan en loop van de gedingen Geding met registratienummer AWB 05/3066 WWB. Op 10 januari 2005 hebben eiser en zijn echtgenote een aanvraag ingediend voor de langdurigheidstoeslag 2004 en 2005 ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB). Bij besluit van 12 januari 2005 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, tegen welke afwijzing eiser bij brief van 2 februari 2005 bezwaar heeft gemaakt. Bij besluit van 13 april 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 3 mei 2005 beroep ingesteld. Geding met registratienummer AWB 05/5689 WWB Bij besluit van 1 maart 2005 heeft verweerder eiser geen toestemming verleend langer dan vier weken in het buitenland te verblijven. Eiser heeft bij brief van 18 maart 2005 hiertegen bezwaar gemaakt. Bij brief van 17 maart 2005 heeft verweerder eiser medegedeeld dat de uitbetaling van eisers bijstand tijdelijk is stopgezet ingaande 1 maart 2005. Eiser heeft bij brief van 1 april 2005 hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 4 mei 2005 heeft verweerder het recht op bijstand beëindigd met ingang van 1 maart 2005. Eiser heeft bij brief van 20 mei 2005 hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 1 augustus 2005 heeft verweerder de bezwaren tegen de besluiten van 1 maart, 17 maart en 4 mei 2005 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 12 augustus 2005 beroep ingesteld. Bij herzien besluit van 19 december 2005 heeft verweerder de bezwaren tegen de besluiten van 17 maart 2005 en 4 mei 2005 alsnog gegrond verklaard en heeft verweerder deze besluiten vernietigd (lees: herroepen) en in plaats daarvan bepaald dat eisers recht op bijstand ingaande 1 maart 2005 blijft gehandhaafd. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen het herziene besluit van 19 december 2005. Bij brief van 14 februari 2006 meldt eiser het beroep inzake de primaire besluiten van 17 maart 2005 en 4 mei 2005 in te trekken met het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten. Eiser meldt het beroep inzake het primaire besluit van 1 maart 2005 te handhaven. Verweerschrift en zitting Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. De beroepen zijn gevoegd en op 31 augustus 2006 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. G.M.S. Koot, advocaat te Den Haag. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Hartwig. Motivering Eiser, momenteel 64 jaar oud, ontvangt sedert tenminste december 1997 bijstand, doorgaans naar de norm gehuwden gezamenlijk met zijn [echtgenote]. Overwegingen met betrekking tot de langdurigheidstoeslag (05/3066) Bij besluit van 11 september 2003 is aan eiser en zijn echtgenote een maatregel opgelegd van 20% gedurende één maand wegens onttrekking aan de arbeidsbemiddeling en de arbeidsinschakeling door te laat terug te keren van vakantie in het buitenland. Deze maatregel was gebaseerd op (het thans vervallen) artikel 14 van de Algemene bijstandswet (Abw) in samenhang met het Maatregelenbesluit Abw, Ioaw en Ioaz. Deze regeling verplichtte verweerder in beginsel een maatregel van de derde categorie (20% van de bijstand gedurende één maand) op te leggen voor gedragingen die de arbeidsinschakeling belemmeren. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt, althans een ingediend bezwaarschrift is - zoals eiser ter zitting heeft gesteld - niet doorgezet, waardoor de maatregel in rechte vaststaat. De rechtbank stelt vast dat het besluit waartegen eiser beroep heeft ingesteld ziet op de aanvraag langdurigheidstoeslag 2005 en dat deze zich niet uitstrekt tot de aanvraag langdurigheidstoeslag 2004. Op grond van het bepaalde in artikel 36, eerste lid, van de WWB - voor zover in dit geding van belang - verleent het college op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 23 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die (...) gedurende de periode van 60 maanden voorafgaand aan de aanvraag naar het oordeel van het college voldoende heeft getracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden (...). Verweerder heeft de afwijzing langdurigheidstoeslag gehandhaafd, omdat eiser (of zijn partner) in de 60 maanden voorafgaand aan de aanvraag onvoldoende heeft geprobeerd arbeid te verkrijgen of te aanvaarden. De in die referteperiode opgelegde maatregel van de derde categorie stond, overeenkomstig de bestendige gedragslijn zoals verwoord in het Werkboek WWB, hieraan in de weg. Eiser stelt, samengevat en zakelijk weergegeven, dat verweerders beleid onredelijk is en dat verweerder ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid. De rechtbank overweegt dat verweerders bestendige gedragslijn inhoudt dat een in de referteperiode opgelegde maatregel voor onder meer gedragingen die de arbeidsinschakeling belemmeren (categorie 3) of voor onder meer het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid (categorie 4) aan verlening van de langdurigheidstoeslag in de weg staat. De rechtbank is van oordeel dat deze invulling van de voorwaarde dat betrokkenen voldoende moeten hebben getracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden niet onredelijk is of anderszins onjuist. Verweerder was, gelet op de in de referteperiode opgelegde maatregel van de derde categorie, die in rechte vast staat, daarom bevoegd de langdurigheidstoeslag af te wijzen. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid ingevolge het bepaalde in artikel 4:84 van de Awb gebruik had moeten is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank onderschrijft niet eisers stelling - zakelijk weergegeven - dat van belang is dat de opgelegde maatregel (slechts) het gevolg was van een gedraging van één van de echtgenoten. Alleen al het feit dat onderhavige maatregel aan de gehuwden tezamen is opgelegd, onafhankelijk wiens gedraging daaraan ten grondslag heeft gelegen, staat aan een dergelijke opvatting in de weg. Uit het voorgaande vloeit voort dat het beroep ten aanzien van de langdurigheidstoeslag ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Overwegingen met betrekking tot de toegestane vakantieperiode (05/5689) De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of eiser voldoende belang heeft bij behandeling van zijn beroep inzake de toegestane vakantieperiode en beantwoordt die vraag ontkennend. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Bij een besluit van 22 maart 2004, inzake een niet in dit geding aan de orde zijnde toekenning, is aan eiser en zijn echtgenote tevens medegedeeld dat aan de uitkering de arbeidsinschakelende verplichtingen zijn verbonden, zoals die in het toenmalige artikel 113 van de Abw waren voorgeschreven. Verweerder heeft aan de weigering toestemming te verlenen voor verblijf in het buitenland - in de periode van 18 maart tot en met 23 maart 2005 - ten grondslag gelegd dat het recht op vier weken verblijf in het buitenland voor dat jaar verbruikt was, en wel in de periode van 18 februari tot en met 17 maart 2005. Per 20 mei 2005 is eiser vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen. De rechtbank overweegt dat eiser, indien hij alsnog toestemming zou krijgen om - met behoud van bijstand - na 18 maart 2005 tot een maximum van 13 weken in het buitenland te verblijven, dit recht uit de aard der zaak niet meer zou kunnen effectueren. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat eiser in strijd met de verleende toestemming langer dan vier weken in het buitenland heeft verbleven, zodat eisers recht op bijstand niet om die reden met terugwerkende kracht gewijzigd zou kunnen worden. Evenmin is de rechtbank gebleken dat reeds een maatregel is opgelegd of dat anderszins is vastgesteld dat een langer verblijf in het buitenland dan toegestaan heeft plaatsgevonden met consequenties voor de reeds verleende bijstand. Eiser heeft voorts sinds 20 mei 2005 recht op 13 weken verblijf in het buitenland, zodat hij ook voor de komende jaren geen belang heeft bij een rechterlijk oordeel omtrent dit recht in het verleden. De rechtbank overweegt voorts dat een principiële uitspraak over de voorbije periode evenmin voldoende is om een procesbelang aan te nemen. De rechtbank ziet in het door eiser ter zitting gestelde dat er over zes dagen geen bijstand is uitbetaald, evenmin een procesbelang. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van schade bestaande uit het niet uitbetalen van de bijstand over zes dagen en dat dit het gevolg zou zijn van het door verweerder genomen besluit. Voor zover over die dagen ten onrechte geen bijstand is uitbetaald, dient eiser op grond van het bepaalde in artikel 79 van de WWB bezwaar te maken tegen het nalaten van een uitvoeringshandeling. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat bij de gegrondverklaring van de bezwaren tegen de stopzetting en beëindiging bij het herziene besluit van 19 december 2005 bepaald is dat het recht op bijstand per 1 maart 2005 wordt voortgezet. Het beroep is niet-ontvankelijk. Overwegingen met betrekking tot het verzoek om veroordeling in de proceskosten inzake het geding met reg.nr. AWB 05/5689 WWB. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, op verzoek van de indiener, het bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van die wet veroordelen in de proceskosten. De rechtbank overweegt dat verweerder met zijn (herziene) besluit van 19 december 2005 gedeeltelijk, in hiervoor bedoelde zin, aan eiser tegemoet is gekomen door de bezwaren inzake de primaire besluiten van 17 maart 2005 (stopzetting) en 4 mei 2005 (beëindiging) alsnog gegrond te verklaren. Dit heeft echter niet geleid, zoals wettelijk vereist, tot intrekking van het beroepschrift, maar slechts tot beperking van het beroep en wel tot die gronden die zien op het primaire besluit van 1 maart 2005 (vakantieperiode). Het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten dient dan ook te worden afgewezen. Beslissing De Rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep inzake de langdurigheidstoeslag (reg.nr. 05/3066) ongegrond; verklaart het beroep inzake de toegestane vakantieperiode (reg.nr. 05/5689) niet-ontvankelijk; wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Aldus gegeven door mr.drs. M.Th. Boerlage, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. F. Mulder.