Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1533

Datum uitspraak2006-10-26
Datum gepubliceerd2006-11-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/7383 WUV
Statusgepubliceerd


Indicatie

WUV-gerechtigde. Weigering bewassingskosten te vergoeden.


Uitspraak

05/7383 WUV Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante] (hierna: appellante), en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster) Datum uitspraak: 26 oktober 2006 I. PROCESVERLOOP Namens appellante is beroep ingesteld tegen verweersters besluit van 1 december 2005, kenmerk JZ/Y70/2005, ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2006. Aldaar is appellante verschenen bij gemachtigde mr. J.C.M. van Berkel, advocaat te Heerlen. Verweerster heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. OVERWEGINGEN Appellante, geboren op 7 januari 1943, is door verweerster bij besluit van 22 oktober 2004 met toepassing van artikel 3, tweede lid, van de Wet met de vervolgde gelijkgesteld. Verweerster is tot die gelijkstelling gekomen omdat bij appellante sprake is van psychische klachten die redelijkerwijs zijn toe te schrijven aan het omkomen van haar vader op 6 oktober 1943 in verband met zijn deelname aan het verzet. Verweerster rekent tot de voor de Wet in aanmerking te nemen psychische klachten van appellante tevens haar overmatig transpireren. In november 2004 is namens appellante bij verweerster een aanvraag ingediend om toekenning van een voorziening in de kosten van extra bewassing. Bij deze aanvraag is gesteld dat appellante door haar overmatig transpireren ’s nachts gedwongen is veelvuldig pyjama’s en beddengoed te verschonen, hetgeen kosten van extra bewassing en daardoor extra slijtage met zich brengt. Deze aanvraag van appellante heeft verweerster afgewezen bij besluit van 30 juni 2005, zoals na gemaakt bezwaar gehand-haafd bij het thans bestreden besluit, op de grond dat niet is gebleken van extra kosten, die op grond van de Wet voor vergoeding in aanmerking komen. Appellante kan zich met dit besluit niet verenigen. De Raad overweegt als volgt. Kosten van bewassing dienen naar het oordeel van de Raad te worden aangemerkt als algemeen gebruikelijke kosten, die voor iedere persoon en voor ieder budget als normaal moeten worden beschouwd en moeten worden bestreden uit het normale gezinsbudget. Als uitzondering hierop kunnen wasserijkosten eventueel als extra kosten in de zin van artikel 20 dan wel 21 van de Wet worden aangemerkt, wanneer de vervolgde in verband met zijn causale ziekten of gebreken beduidend hogere kosten voor bewassing moet maken dan normaal te achten is. Deze situatie heeft verweerster in het geval van appellante niet aanwezig geacht, omdat uit de beschikbare gegevens niet blijkt van een meer dan gebruikelijke was. De Raad kan verweerster in deze opvatting volgen. Hij kent daarbij beslissende betekenis toe aan de door het Centrum Indicatiestelling Zorg te Maastricht op 18 april 2005 opgestelde uitgebreide rapportage in verband met een door appellante ingediende aanvraag om uitbreiding huishoudelijke hulp en persoonlijke verzorging, waarbij is geïnventariseerd welke huishoudelijke werkzaamheden door of ten behoeve van appellante moeten worden verricht. Uit deze rapportage valt op geen enkele manier af te leiden dat er ten behoeve van appellante meer dan gebruikelijk of vaker dan gebruikelijk moet worden gewassen. Tegen deze achtergrond heeft verweerster naar het oordeel van de Raad op goede gronden kunnen oordelen dat in het geval van appellante geen sprake is van extra kosten voor bewassing. Van de zijde van appellante is overigens niet met feiten onderbouwd dat in tegenstelling tot hetgeen verweerster aanvaardt, wel sprake is van extra kosten van bewassing. Het beroep van appellante moet derhalve ongegrond worden verklaard. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond Deze uitspraak is gedaan door G.L.M.J. Stevens als voorzitter en H.R. Geerling-Brouwer en G.F. Walgemoed als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2006. (get.) G.L.M.J. Stevens. (get.) J.P. Schieveen. HD 28.09