
Jurisprudentie
AZ1529
Datum uitspraak2006-10-26
Datum gepubliceerd2006-11-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1087 WUV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1087 WUV
Statusgepubliceerd
Indicatie
WUV-gerechtigde. Afwijzing vergoeding tandartskosten.
Uitspraak
06/1087 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (U.S.A.) (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 26 oktober 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen verweersters besluit van 3 januari 2006, kenmerk JZ/I/70/2006. ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 14 september 2006. Aldaar is appellant niet verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
Appellant, geboren op 10 maart 1936, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. Van de bij appellant aanwezige psychische klachten heeft verweerster aanvaard dat zij door of in verband met de vervolging zijn ontstaan. Een dergelijk verband heeft verweerster niet aanvaard met betrekking tot de bij appellant aanwezige rugklachten. In mei 2005 heeft appellant bij verweerster een aanvraag ingediend, onder meer om toekenning van een vergoeding van tandartskosten. Deze aanvraag heeft verweerster afgewezen bij besluit van 13 september 2005 op de grond dat de gebitsklachten van appellant niet in verband staan met de door hem doorgemaakte vervolging. Deze afwijzing heeft verweerster na door appellant gemaakt bezwaar bij het thans bestreden besluit gehandhaafd.
Appellant kan zich met het standpunt van verweerster niet verenigen. Hij heeft in dit verband onder meer gewezen op de aard en de duur van zijn insluiting in het Oranjehotel te Scheveningen en het concentratiekamp te Vught.
De Raad stelt naar aanleiding van hetgeen appellant in beroep naar voren heeft gebracht vast dat het bestreden besluit uitsluitend betrekking heeft op de afwijzing van de door appellant gevraagde vergoeding van tandartskosten. Hetgeen appellant overigens in zijn beroepschrift aan de orde heeft gesteld, gaat buiten het bestreden besluit om en maakt derhalve geen deel uit van het thans aan de orde zijnde geschil.
Verweerster heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat in het geval van appellant niet is voldaan aan door verweerster bij de beoordeling van gebitsproblematiek gehanteerde richtlijnen, waarbij onder meer als voorwaarde is opgenomen dat, wil een causaal verband tussen gebitsklachten en de vervolging worden aanvaard, er sprake moet zijn van een zogenoemde “rode draad” van gebitsproblematiek sedert de vervolging.
Naar de Raad eerder heeft uitgesproken, is het in overeenstemming met een redelijke wetsuitleg dat verweerster bij de beoordeling van aanvragen voor tandheelkundige behandeling richtlijnen en uitgangspunten hanteert, zoals onder meer het uitgangspunt dat sprake moet zijn van een door de jaren heen constante anamnese van tandheelkundige problemen vanaf de vervolging, omdat alleen op die manier gebitsklachten tot de oorlog kunnen worden terug gevoerd.
Verweerster heeft bij haar oordeelsvorming het advies gevolgd van haar tandheelkundig adviseur M. Schächter, die op basis van de door appellant ingevulde “Vragenlijst tandheelkundige auto-anamnese” heeft vastgesteld dat in het geval van appellant de eerste gebitsproblemen zijn opgetreden tijdens zijn militaire dienst in 1954, zodat niet is voldaan aan het vereiste van een “rode draad” van gebitsproblemen beginnend in aansluiting op de oorlog. Deze tandheelkundig adviseur heeft daarbij geoordeeld dat de eerder opgetreden los zittende gebitselementen samenhangen met de gebitswisseling.
De Raad heeft in de gedingstukken geen aanknopingspunten gevonden om het oordeel van verweerster voor onjuist te houden. Uit de door appellant opgestelde auto-anamnese, die verweerster bij gebrek aan andere informatie aan haar besluitvorming ten grondslag mag leggen, blijkt dat zijn gebitsproblemen tijdens de militaire dienst zijn begonnen. Met verweerster is de Raad dan ook van oordeel dat, aangezien de boven genoemde “rode draad” ontbreekt, moet worden aangenomen dat de tandheelkundige problemen van appellant duidelijk uit andere oorzaken dan de vervolging voortkomen.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.L.M.J. Stevens als voorzitter en H.R. Geerling-Brouwer en G.F. Walgemoed als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2006
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) J.P. Schieveen.
HD
28.09