Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1525

Datum uitspraak2006-10-25
Datum gepubliceerd2006-11-07
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/3362 AW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Functiewaardering. Heroverweging op grondslag van bezwaar. Geen heroverweging van onderdelen van besluit die los staan van aangevoerde bezwaren. In beginsel niet ten nadele van bezwaarde wijzigen. Relevant verband?


Uitspraak

05/3362 AW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hattem (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 11 april 2005, 04/1071 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: [betrokkene], (hierna: betrokkene) en appellant Datum uitspraak: 25 oktober 2006 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. E.P.W.A. Bink, advocaat te Zwolle, een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2006. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J.J. Kruidenier, juridisch adviseur te Apeldoorn, en E. Jonker-Horst, werkzaam bij de gemeente Hattem. Betrokkene is in persoon verschenen, met bijstand van mr. Bink. II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Betrokkene is werkzaam als bode/conciërge bij de gemeente Hattem. Bij besluit van 27 januari 2004 heeft appellant betrokkenes functie met toepassing van het ODRP-functiewaarderingssysteem 1992 gewaardeerd op hoofdgroep II met 10 punten voor de zogenoemde secundaire factoren (hierna ook: criteria). Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen de in dat besluit toegekende score van 2 punten voor het criterium contact. Nadat betrokkene was gehoord, heeft de bezwarencommissie functiewaardering betrokkene bericht voornemens te zijn appellant te adviseren om de score voor het criterium contact te verhogen van 2 naar 3 punten maar de score voor het criterium functionele vorming terug te brengen van 3 naar 2 punten. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft betrokkene vervolgens ook bezwaar gemaakt tegen een eventuele verlaging van de score voor functionele vorming. 1.2. Bij besluit van 25 juni 2004 (hierna: bestreden besluit) heeft appellant, overeen-komstig het advies van de bezwarencommissie functiewaardering, de score voor het criterium contact verhoogd naar 3 punten, de score voor het criterium functionele vorming verlaagd naar 2 punten en de waardering van de functie bode/conciërge gehandhaafd op hoofdgroep II met een score van 10 punten voor de secundaire factoren. Blijkens het advies van de bezwarencommissie functiewaardering ligt aan de verlaging van de score voor functionele vorming ten grondslag dat naast een inwerkperiode van ongeveer één jaar die geldt voor functies in hoofdgroep II, een applicatiekennis van tussen de één en twee jaar ruim voldoende is voor de uitoefening van alle taken van die functie; dit leidt tot een score van 2 punten. Bij de aanvankelijke score voor het criterium functionele vorming is ten onrechte afgegaan op de in de functiebeschrijving vermelde drie jaar indicatieve ervaring, waarvoor een score van 3 punten geldt, zonder daarop de inwerkperiode in mindering te brengen van één jaar die geldt voor functies in hoofdgroep II. 2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Zij heeft daartoe overwogen dat niet gebleken is van een nauwe samenhang tussen de criteria contact en functionele vorming, zodat appellant gelet op de vaste jurisprudentie van deze Raad niet de vrijheid had om het door de betrokkene niet aangevochten criterium functionele vorming in bezwaar ten ongunste te wijzigen. 3. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat hij gerechtigd was het primaire besluit volledig te heroverwegen en dus ook de door betrokkene niet aangevochten waardering voor het criterium functionele vorming, omdat er sprake is van één functiewaarderings-besluit dat is vastgesteld op basis van één samenhangend functiewaarderingssysteem. Voorts heeft appellant betoogd dat er wel een relevant verband bestaat tussen de criteria functionele vorming en contact. Tevens zijn er volgens appellant duidelijke en over-tuigende redenen om de evidente fout die is gemaakt bij de waardering voor het criterium functionele vorming te herstellen. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. In zijn uitspraak van 29 maart 2001, LJN AB1707 en TAR 2001,75, die eveneens betrekking had op een geschil omtrent functiewaardering, heeft de Raad benadrukt dat de wetgever met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - waarin de verplichting tot heroverweging op grondslag van het bezwaar is vervat - tot uitdrukking heeft willen brengen dat onderdelen van het primaire besluit die geheel los staan van de aangevoerde bezwaren, in beginsel niet mogen worden heroverwogen en dat het primaire besluit in beginsel niet ten nadele van de bezwaarde mag worden gewijzigd. Bijstelling van niet aangevochten scores is alleen geoorloofd indien - voor zover thans van belang - de desbetreffende criteria een relevant verband hebben met criteria waarop de bezwaren betrekking hebben en er voorts duidelijke en overtuigende redenen voor het verlagen van die scores bestaan. 4.2. De Raad acht het standpunt van appellant dat volledige heroverweging mocht plaatsvinden omdat er sprake is van één samenhangend functiewaarderingsbesluit, niet juist. Daartoe overweegt de Raad dat - zoals het geval was bij de functiewaardering in de hiervoor genoemde jurisprudentie - het toegepaste ODRP-functiewaarderingssysteem geheel op zichzelf staande criteria kent waarvoor afzonderlijke scores worden toegekend. Dat de som van die scores bepalend is voor de plaats binnen de hoofdgroep en voor het salarisniveau, maakt dit naar het oordeel van de Raad niet anders. Hij ziet dan ook geen gronden voor het oordeel dat het in de jurisprudentie ontwikkelde uitgangspunt dat niet aangevochten criteria in beginsel niet in bezwaar mogen worden heroverwogen, niet zou gelden voor de onderhavige functiewaardering. 4.3.1. Ingevolge het ODPR-functiewaarderingssysteem omvat het criterium functionele vorming - samengevat - de theoretische en praktische kennis die de functie verlangt, uitgaande boven het denk- en werkniveau dat bepalend is geweest voor de hoofdgroep-indeling, waarbij het gaat om kennisvermeerdering door school- en praktijkopleiding. Bij het criterium contact komen - samengevat - de eisen tot uitdrukking die aan de contact-vaardigheid in de functie worden gesteld met betrekking tot personen waarmee de functionaris in een niet hiërarchische verhouding staat. De Raad is van oordeel dat uit deze omschrijvingen niet kan worden afgeleid dat er een relevant verband bestaat tussen beide criteria, op grond waarvan er aanleiding zou kunnen zijn voor verlaging van de score voor functionele vorming. In dit opzicht bestaat een duidelijk verschil met het verband tussen hoofdgroep en functionele vorming die tezamen het totale werk- en denkniveau weergeven dat voor de functie is vereist. 4.3.2. Appellant heeft er ter zitting van de Raad nog op gewezen dat in de toelichting bij het criterium functionele vorming is vermeld dat ook kennis die nodig is voor het kunnen hebben van (ingewikkelde) contacten bij dit criterium dient te worden gewaardeerd; volgens appellant is hiermee een relevant verband gelegd tussen de beide criteria. Wat hier op zichzelf van zij, in dit geval heeft de verlaging van de score voor functionele vorming geen enkel verband met de waardering van het criterium contact. Als dat verband er wel zou zijn, lag het immers veeleer voor de hand dat een hogere waardering van het criterium contact zou leiden tot verhoging van de score voor functionele vorming. 4.4.1. Naar aanleiding van de stelling van appellant dat het toch mogelijk moet zijn, nu in het onderhavige geval bij de waardering van het criterium functionele vorming een duidelijke fout is gemaakt, om in bezwaar een evidente fout te herstellen, overweegt de Raad, in aanvulling op de in 4.1. genoemde vaste jurisprudentie, dat hij appellant daarin in zoverre kan volgen dat het uitgangspunt dat niet aangevochten criteria in beginsel niet mogen worden heroverwogen, uitzondering kan lijden indien er sprake is van een evident onjuiste waardering van een criterium. Tot een dergelijke correctie zou appellant immers ook bevoegd zijn (geweest) los van de bezwarenprocedure. 4.4.2. Met betrekking tot de score voor het criterium functionele vorming heeft appellant toegelicht dat die score wordt bepaald aan de hand van een rekenregel en dat de uitkomst van die rekenregel afhankelijk is van verschillende factoren, zoals ervaringsjaren en aanvullende cursussen die naast het opleidingsniveau van de hoofdgroep vereist zijn voor de uitoefening van de functie. De blijkens de functiebeschrijving vereiste ervaring is volgens appellant slechts een indicatie voor de score en het is niet zo dat bij alle functies in hoofdgroep II bij de waardering voor het criterium functionele vorming een inwerk-periode van één jaar in mindering dient te worden gebracht. 4.4.3. De Raad overweegt dienaangaande dat hem uit de stukken is gebleken dat inderdaad bij diverse andere functies uit hoofdgroep II geen jaar vermindering en soms zelfs een verhoging heeft plaatsgevonden van de in de desbetreffende functiebeschrij-vingen vermelde vereiste ervaringsjaren. De Raad is van oordeel dat bij een rekenregel die een zodanig genuanceerde toepassing vergt, niet gesteld kan worden dat de score van 3 punten voor functionele vorming in de functie van bode/conciërge evident onjuist is. 5. Gelet op het vorenstaande slaagt het hoger beroep niet en moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd. 6. In het vorenstaande ziet de Raad aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- wegens kosten van rechtsbijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak; Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de gemeente Hattem; Bepaalt dat van de gemeente Hattem een griffierecht wordt geheven van € 422,-. Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers en J.Th. Wolleswinkel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.W.F. Menkveld-Botenga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2006. (get.) H.A.A.G. Vermeulen. (get.) E.W.F. Menkveld-Botenga. HD 23.10 Q