Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1520

Datum uitspraak2006-11-01
Datum gepubliceerd2006-11-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/5689 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering ZW-uitkering. Beoordeling van de medische situatie van appellant berust op een zorgvuldig medisch onderzoek.


Uitspraak

04/5689 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 september 2006, 04/1029 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 1 november 2006 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. H.S.K. Jap-A-Joe, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2006. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A. Boumanjal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.M.J.E. Budel. II. OVERWEGINGEN Appellant, laatstelijk werkzaam als uitzendkracht bij Waardo beton, heeft zich per 29 september 2003 ziek gemeld met spier-, pees- en gewrichtsklachten aan de linkerschouder en de onderrug. Op 11 november en 10 december 2003 is hij onderzocht door een verzekeringsarts, die hem bij nader onderzoek op 12 januari 2004 per 19 januari 2004 hersteld verklaarde. Bij besluit van 14 januari 2004 heeft het Uwv appellant ingaande 19 januari 2004 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) geweigerd. In het kader van het door appellant tegen het besluit van 14 januari 2004 gemaakte bezwaar is hij op 29 maart 2004 op de hoorzitting gezien en onderzocht door bezwaarverzekeringsarts S. Gommers. Na telefonisch overleg met de huisarts van appellant, heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat er geen redenen zijn om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts. Bij besluit van 6 april 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellant zich op het standpunt gesteld dat appellant met zijn klachten niet in staat is zijn werkzaamheden te verrichten. Ter onderbouwing heeft de gemachtigde van appellant informatie overgelegd, waaronder een brief van 17 juli 2004 van reumatoloog K.J. Korff, waaruit volgens appellant blijkt dat uiteindelijk is besloten om hem vanwege zijn pijnklachten op 6 oktober 2004 te opereren. De Raad is van oordeel dat de beoordeling van de medische situatie van appellant berust op een zorgvuldig medisch onderzoek. Appellant is door de verzekeringsarts op verscheidene spreekuren onderzocht. Deze heeft rug- en schouderklachten vastgesteld. Bij het laatste onderzoek op 12 januari 2004 heeft de verzekeringsarts gesteld dat deze klachten geen contra-indicatie tot werken meer opleveren. Uit het rapport van 1 april 2004 van bezwaarverzekeringsarts Gommers blijkt dat deze de conclusie van de verzekeringsarts heeft onderschreven. Ten aanzien van de in hoger beroep overgelegde informatie oordeelt de Raad dat daarin geen aanknopingspunten zijn te vinden om de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts voor onjuist te houden. Nu deze informatie ziet op een datum na de datum hier in geding kan de Raad daaraan niet de betekenis hechten die appellant daaraan gehecht wil zien. De Raad is dan ook van oordeel dat appellant met ingang van 19 januari 2004 niet ongeschikt moest worden geacht zijn arbeid te verrichten. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 november 2006. (get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk. (get.) P. van der Wal. Gw