
Jurisprudentie
AZ1482
Datum uitspraak2006-11-01
Datum gepubliceerd2006-11-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14.810317-06 en 14.810419-05 (tul)
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14.810317-06 en 14.810419-05 (tul)
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bedreiging met zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Uitspraak
RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer : 14.810317-06 en 14.810419-05 (tul)
Datum uitspraak: 1 november 2006
OP TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de Rechtbank Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
wonende te [adres en woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 oktober 2006.
De rechtbank heeft kennisgenomen van
- de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank de
verdachte onder bewezenverklaring van het onder 1 en onder 2 primair tenlastegelegde zal veroordelen tot een gevangenisstrafstraf voor de tijd van 6 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en bewaring heeft doorgebracht.
Voorts heeft de officier van justitie de verbeurdverklaring van het in beslaggenomen mes gevorderd.
Ten aanzien van de benadeelde partij heeft de officier van justitie gerekwireerd tot niet ontvankelijkheid van de vordering, nu deze niet is onderbouwd.
Ten aanzien van de zaak onder parketnummer 14.810419-05 heeft de officier de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden gevorderd.
Tenslotte heeft de officier van justitie de opheffing van het reeds geschorste bevel bewaring gevorderd;
- hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K. Buck, naar voren is gebracht.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
hij op of omstreeks 13 juli 2006 in de gemeente Den Helder [slachtoffer 1]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (op korte afstand)
een mes in de hand gehouden en/of getoond aan en/of gericht op/in de richting
van die [slachtoffer 1] en/of heeft verdachte (daarbij) die [slachtoffer 1] de dreigende
woorden toegevoegd: "Ik ga je doodsteken", althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 13 juli 2006 in de gemeente Den Helder met een ander of
anderen, op of aan de openbare weg, de Achterbinnenhaven, in elk geval op of
aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het toelopen
en/of rennen naar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of omsingelen van en/of
schreeuwen naar en/of duwen en/of trekken tegen/aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of het schoppen en/of trappen en/of slaan en/of stompen tegen het/die
licha(a)m(en) van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2];
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 juli 2006 in de gemeente Den Helder tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend
een of meer perso(o)n(en) (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2])
(hardhandig) tegen/aan het/de licha(a)m(en) heeft geduwd en/of getrokken en/of
geschopt en/of getrapt en/of geslagen en/of gestompt tegen het/die
licha(a)m(en), waardoor voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] letsel heeft
bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
1.
hij op 13 juli 2006 in de gemeente Den Helder [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware
mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (op korte afstand)
een mes in de hand gehouden en getoond aan die [slachtoffer 1]
2 primair.
hij op 13 juli 2006 in de gemeente Den Helder met anderen, op de openbare weg, de Achterbinnenhaven, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het toelopen
en/of rennen naar die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en omsingelen van en schreeuwen naar en duwen tegen en trekken aan die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en het trappen en slaan en stompen tegen de lichamen van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3. BEWIJS
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
4. VERWEREN
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw verweer gevoerd inhoudende –kort samengevat- dat verdachte gehandeld heeft in een situatie van noodweer, dan wel noodweerexces, dan wel dat er sprake was van putatief noodweer.
De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat verdachte ’s nachts door een groep hem onbekende mannen, die hem beschuldigden van diefstal, werd achtervolgd. Hij trachtte zich aan de dreigende situatie te onttrekken door weg te rennen en, toen hij geen andere uitweg zag, in een gracht te springen. Zijn achtervolgers wachtten hem ieder aan een kant van de gracht op. Hij is uit de gracht geklommen en bevond zich tegenover zijn twee achtervolgers: hij kon geen kant meer op. Hierna hebben de feiten plaatsgevonden.
Verdachte heeft slechts gereageerd op de actie van beide aangevers en heeft zich genoodzaakt gezien om zich te verdedigen tegen een onmiddellijke bedreiging, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt omtrent het beroep op noodweer en noodweerexces het volgende.
Verdachte heeft bij zijn eerste verhoor tegenover de politie als volgt verklaard: ”Misschien komt het ook omdat ik drugs had gebruikt dat ik de gracht insprong.” Uit deze verklaring kan, naar het oordeel van de rechtbank, niet eenduidig worden afgeleid dat er reeds op het moment dat verdachte de gracht in sprong sprake was van een zodanig bedreigende situatie, dat de later door verdachte gepleegde handelingen hiervan een rechtstreeks gevolg zouden zijn. Voorts overweegt de rechtbank dat op het moment dat verdachte uit het water kwam, zijn twee medeverdachten zich bij hem gevoegd hadden, waardoor verdachte en zijn twee medeverdachten tegenover twee achtervolgers stonden. Daarnaast verklaart verdachte dat [betrokkene] tussen hem en “die gasten” kwam. Het uitgeoefende geweld, en ook het pakken en het tonen van het mes, hebben eerst hierna plaatsgevonden. Er was op dat moment dus geen sprake van een overmacht waartegen verdachte zich zou moeten verdedigen, terwijl van enige directe confrontatie tussen hem en de aangevers evenmin sprake was, omdat [betrokkene] zich tussen hem en de aangevers had opgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bewezenverklaarde handelingen niet verricht omdat verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval. Nu er, naar het oordeel van de rechtbank geen sprake was van een noodzakelijke verdediging, kan er ook geen sprake zijn van noodweerexces.
Ten aanzien van het beroep op putatief noodweer overweegt de rechtbank het volgende.
Voor zover de raadsvrouw aan heeft willen voeren dat verdachte abusievelijk in de veronderstelling verkeerde dat hij zich heeft moeten verdedigen, acht de rechtbank dit niet aannemelijk. Immers, het uitgeoefende geweld is eerst aangevangen door toedoen van een van verdachte's medeverdachten, op het moment dat verdachte en zijn medeverdachten in een numerieke meerderheid verkeerden ten opzichte van de beide aangevers. Niet is aangevoerd, noch is uit de stukken en bij de behandeling ter terechtzitting gebleken, dat er andere redenen waren die verdachte op dat moment de overtuiging moesten geven dat hij zich zou moeten verdedigen tegen beide aangevers.
De rechtbank verwerpt het verweer op noodweer, noodweerexces en putatief noodweer.
5. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van 1:
Bedreiging met zware mishandeling
Ten aanzien van 2 primair:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
6. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
7. MOTIVERING VAN DE STRAF.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich ’s nachts op straat met twee meverdachten schuldig gemaakt aan een vechtpartij en verdachte heeft hierbij een mes getrokken en met dit mes gedreigd. Geweldsdelicten zoals de onderhavige, brengen niet alleen pijn en angst bij de slachtoffers teweeg, maar zorgen ook voor gevoelens van angst en onrust in de samenleving. De rechtbank acht dit daarom ernstige feiten.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, gedateerd 28 september 2006, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van geweldsdelicten tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. Van één van deze veroordelingen was de proeftijd nog niet geëindigd.
Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren;
- het over de verdachte uitgebrachte vroeghulpinterventierapport gedateerd 21 juli 2006 van D. de Wit, als reclasseringswerker verbonden aan Brijder Verslavingszorg;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 14 september 2006 van D. de Wit voornoemd, inhoudende onder meer:
[verdachte] volgt een leefstijltraining bij de Brijder Verslavingszorg. De training is nog niet goed van de grond gekomen, omdat de praktische zaken die nog geregeld moesten worden veel stress bij hem veroorzaakten. Om deze reden is betrokkene aangemeld bij Maatschappelijk Herstel. Zij gaan hem begeleiden met het aanvragen van een uitkering en een schuldregeling. Tevens hebben zij onlangs een ziektekostenverzekering aangevraagd. Het plan is dat op korte termijn de leefstijltraining hervat zal worden. Betrokkene is in staat een werkstraf uit te voeren. Betrokkene staat sinds april 2006 onder Toezicht van de reclassering. Het plan van aanpak dat is opgesteld voor het Toezicht is tot op heden niet van de grond gekomen. [verdachte] houdt zich slecht aan de afspraken en lijkt niet voldoende gemotiveerd voor behandeling. Wij hebben het Toezicht met betrokkene dan ook stopgezet. Wij adviseren betrokkene een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder nog het volgende overwogen.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij behandeld wil worden en dat de omstandigheid dat deze behandeling (die was opgelegd als bijzondere voorwaarde bij vonnis in de zaak onder parketnummer 14.810419-05) niet goed van de grond is gekomen, niet alleen aan hem te wijten is. De Leefstijltraining kon alleen doorgang vinden vanuit een stabiele situatie. Die was er destijds niet. Thans heeft verdachte onderdak en worden andere praktische zaken geregeld.
Dit alles geeft de rechtbank reden om –nu de rapporteur van de Brijder Verslavingszorg dit als mogelijke strafmodaliteit heeft aangegeven- een werkstraf op te leggen, een en ander op de wijze zoals hierna in de rubriek BESLISSING zal worden aangegeven. De rechtbank heeft bij de oplegging van deze werkstraf rekening gehouden met de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
8. MOTIVERING VAN DE BIJKOMENDE STRAF
De rechtbank is van oordeel, dat het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
a. 1 bruin vouwmes, dient te worden verbeurd verklaard.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is het volgende gebleken.
Het onder 1. bewezen verklaarde is met behulp van het voorwerp onder a. begaan.
9. BENADEELDE PARTIJ
De benadeelde partij [slachtoffer 1], [adres en woonplaats slachtoffer 1], heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 1868,40 wegens schade die de verdachte met zijn mededaders aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij niet is onderbouwd en daarom reeds niet van zo eenvoudige aard is dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10. VORDERING TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE STRAF
De officier van justitie vordert dat de rechtbank zal gelasten dat de bij vonnis van deze rechtbank van 29 november 2005 in de zaak met parketnummer 14.810419-05 aan de verdachte opgelegde straf voor zover voorwaardelijk opgelegd, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd, op grond van het feit dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit en op grond van het feit dat verdachte zich niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarde, inhoudende dat veroordeelde zich zal gedragen naar de aanwijzingen, die de veroordeelde zullen worden gegeven door of namens Brijder Verslavingszorg, ook indien dit inhoudt dat verdachte dient mee te werken aan een opname bij de FPK te Heiloo, dan wel behandeling bij een vestiging van de Waag, dan wel een soortgelijke instelling, één en ander gedurende maximaal de proeftijd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is om over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering gegrond, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit en niet heeft nageleefd de bijzondere voorwaarde.
Daarom behoort in beginsel de gevorderde tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde straf te worden gelast.
De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat de omstandigheid dat de behandeling niet goed van de grond is gekomen, niet alleen aan hem te wijten is. De problematiek van verdachte bleek te zwaar te zijn voor Stichting Exodus. Hierop is verdachte doorverwezen naar GGZ Noordduyne. Verdachte is daar ook geweest voor een intakegesprek, maar dit heeft niet geresulteerd in nader contact. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dit contact wel te wensen. De leefstijltraining kon alleen doorgang vinden vanuit een stabiele situatie. Die was er destijds niet. Thans heeft verdachte onderdak en worden andere praktische zaken geregeld. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij behandeld wil worden.
Brijder Verslavingszorg heeft het Toezicht met verdachte stopgezet.
De rechtbank vindt, gezien het voorgaande, in de persoon van de verdachte aanleiding om de proeftijd te verlengen, waarbij de rechtbank (nu Brijder Verslavingszorg het Toezicht reeds heeft beëindigd) de bijzondere voorwaarde zal opheffen, een en ander op de wijze zoals hierna in de rubriek BESLISSING zal worden aangegeven.
11. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 33, 33a, 57, 141 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
12. BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart bewezen, dat de verdachte het als 1 en 2 primair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 120 dagen.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
Verklaart verbeurd: 1 bruin vouwmes
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet ontvankelijk in de vordering.
Heft op het reeds geschorste bevel tot bewaring van de verdachte.
Wijst af de vordering van de officier van justitie strekkende tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd, bij voormeld vonnis van 29 november 2005 in de zaak met parketnummer 14.810419-05.
Verlengt – met opheffing van de bijzondere voorwaarde - de in dat vonnis op twee jaar vastgestelde proeftijd met ÉÉN JAAR.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. de Klerk, voorzitter,
mr. M.E.J. van Lieshout-Segers en mr. S.N. Schipper, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S van Lingen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 november 2006.