
Jurisprudentie
AZ1472
Datum uitspraak2006-08-08
Datum gepubliceerd2006-11-10
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsArnhem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/56292
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-10
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsArnhem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/56292
Statusgepubliceerd
Indicatie
Gezinsleven / belangenafweging / openbare orde / ernstig misdrijf.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de belangenafweging in het kader van artikel 8, tweede lid, EVRM in zijn voordeel dient uit te vallen nu zijn dochter belang heeft bij omgang met haar vader. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het algemeen belang prevaleert gelet op de openbare orde. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft mogen kenmerken dat sprake is van een zeer ernstig misdrijf dat de rechtsorde heeft geschokt. In dit specifieke geval waarin eiser de moeder van zijn kind om het leven heeft gebracht en eiser zijn dochter de omgang met haar moeder heeft ontnomen dient in het kader van de belangenafweging aan het belang van de dochter groot gewicht te worden toegekend. Uit de brieven van bureau Jeugdzorg, d.d.7 juli 2004 en 12 mei 2006, volgt niet dat de omgang zonder meer een positieve invloed heeft op de dochter. Ook als eiser in Turkije verblijft is het voor zijn dochter mogelijk hem samen met haar grootouders, de ouders van eiser, te bezoeken. E-mail en telefonisch contact behoren uiteraard tot de mogelijkheden. De rechtbank heeft bovendien meegewogen dat eiser nimmer het gezag over zijn dochter heeft gehad en dat eiser heeft nagelaten helderheid te verschaffen over de frequentie en regelmaat van het contact tussen eiser en zijn dochter vóór juli 2004. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank dan ook kunnen overwegen dat de omgang van eiser met zijn dochter niet per se in Nederland hoeft plaats te vinden en heeft verweerder het algemeen belang mogen laten prevaleren boven eisers belang bij omgang met zijn dochter in Nederland. Daarnaast is niet gebleken dat eiser zo vervreemd is van zijn land waar hij de eerste zestien levensjaren heeft gewoond en waar hij zijn schoolopleiding heeft genoten dat hij er niet meer zou kunnen wonen. Eiser spreekt Turks, zodat ook de taal geen belemmering voor eiser is. Beroep ongegrond.
Uitspraak
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: Awb 05/56292
Datum uitspraak: 8 augustus 2006
Uitspraak
ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1975,
v-nummer 110.100.8212,
van Turkse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr. L. Sinoo,
tegen
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M. van Ettikhoven,
ambtenaar in dienst van de IND.
Het procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2004 is de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken en daarnaast is eiser ongewenst verklaard.
Eiser heeft op 29 maart 2004 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Op 2 maart 2005 is eiser gehoord door een ambtelijke commissie.
Bij besluit van 18 november 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 13 december 2005 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 4 juli 2006. Eiser is verschenen bij gemachtigde nu ter zitting is gebleken dat eiser op diezelfde dag afstand heeft gedaan om te verschijnen voor de rechtbank. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. L.M. Strijbos.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. De rechtbank stelt vast dat in geschil is het beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Verweerder heeft de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd van eiser ingetrokken en daarnaast is eiser ongewenst verklaard wegens schending van de openbare orde, nu eiser is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren in verband met doodslag op zijn vriendin, de moeder van zijn dochter. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat in het kader van het beroep op artikel 8 van het EVRM sprake is van inmenging, maar dat deze inmenging gerechtvaardigd is gelet op de uitgevoerde belangenafweging.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt in het kader van zijn beroep op artikel 8 van het EVRM. Zijn dochter heeft belang bij omgang met haar vader, hetgeen wordt bevestigd door bureau Jeugdzorg. Het contact met zijn dochter kan niet in Turkije plaatsvinden. Zijn dochter verblijft bij zijn ouders in Nederland. Daarnaast heeft eiser in Turkije geen familie meer en woont hij al lange tijd in Nederland.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. In artikel 8, eerste lid, van het EVRM is, voor zover hier van belang, bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn familie- en gezinsleven ('family life'). Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht toegestaan, dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving nodig is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, het economisch welzijn, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
6. Niet is geschil is dat sprake is van familie- en gezinsleven ('family life') tussen eiser en zijn dochter [dochter] en dat sprake is van inmenging. In geschil is de belangenafweging die voortvloeit uit artikel 8, tweede lid, van het EVRM tussen het algemeen belang van de Nederlandse Staat gelet op de ernst van het gepleegde misdrijf en het belang van eiser om omgang met zijn dochter te hebben.
7. De rechtbank merkt op dat, om na te gaan of er sprake is van een negatieve verplichting, waaruit voortvloeit dat aan eiser verblijf hier te lande dient te worden toegestaan, een afweging dient te worden gemaakt tussen de individuele belangen van eiser enerzijds en de algemene belangen van de samenleving anderzijds. In dat kader dient de feitelijke situatie te worden bezien. De beoordeling komt neer op een evenredigheidstoetsing. Daarbij is de betreffende (afwijzings)grond slechts een van de wegingsfactoren. De rechtbank verwijst naar onderdeel B2/13.2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
8. Ingevolge hetzelfde onderdeel B2/13.2.4 van de Vc 2000 moeten verschillende wegingsfactoren bij de belangenafweging betrokken worden. Van belang zijn de intensiteit van het gezinsleven, het gewicht dat aan de feitelijke weigeringsgrond in de individuele zaak kan worden toegerekend, en de banden die de vreemdeling met Nederland en met het land van herkomst heeft. Indien er sprake is van gezinsleven met (jonge) kinderen die in Nederland achterblijven, moeten ook de belangen van die kinderen worden bezien. Bovengenoemd onderdeel meldt vervolgens dat afhankelijk van het geval onder andere kunnen spelen:
- (ingeval van gezinsleven met in Nederland wonende kinderen) de leeftijd van het kind, de aanwezigheid van een gezagsverhouding, de bijdrage die de vreemdeling levert aan de kosten van de in Nederland verblijvende kinderen, de frequentie en regelmaat waarmee contact met die kinderen wordt onderhouden, de betrokkenheid bij hun opvoeding en verzorging, en het belang van die kinderen bij de aanwezigheid van de vreemdeling;
- de intensiteit van het gezinsleven met de overige in Nederland achterblijvende gezinsleden, de mate waarin van die gezinsleden kan worden gevergd dat zij zich met de vreemdeling in diens herkomstland vestigen, en de vraag of het gezinsleven is aangegaan tijdens verblijf op grond van geldige verblijfsvergunning of tijdens illegaal verblijf in Nederland;
- de duur van het (rechtmatige) verblijf van de vreemdeling in Nederland en de duur van het verblijf in het land van herkomst, de frequentie, de duur en aard van verblijf in het land van herkomst na de inreis in Nederland, het hebben gevolgd van onderwijs in het land van herkomst, het arbeidsverleden in Nederland en in het land van herkomst, de beheersing van de Nederlandse taal en de taal van het land van herkomst, een eventuele (huwelijks)relatie met een in Nederland geboren en getogen Nederlander, de aanwezigheid van andere familieleden in Nederland en in het land van herkomst, de mate waarin de vreemdeling in Nederland en in het land van herkomst een sociaal leven heeft opgebouwd, en de mogelijkheden om het sociale leven in het herkomstland weer op te pakken;
- persoonlijke omstandigheden, zoals ernstige handicap en hulpbehoevendheid, en de positie waarin de vreemdeling, gelet op die omstandigheden, bij terugkeer zal komen te verkeren.
- de aard en duur van het verblijfsrecht in Nederland;
- de pogingen van de vreemdeling om aan het gezinsleven met zijn kind invulling te gaan geven.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft mogen kenmerken dat sprake is van een zeer ernstig misdrijf dat de rechtsorde heeft geschokt zoals volgt uit het verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 augustus 2003. Uit het arrest blijkt dat door eisers toedoen zeer veel leed is toegebracht aan de familieleden van het slachtoffer, in het bijzonder haar moeder en haar dochter [dochter], die ten tijde van het feit nog maar vijf jaar oud was. De omstandigheid dat eiser heeft gesteld dat hem een straf is opgelegd voor de duur van zeven jaren terwijl een maximale straf voor vijftien jaren kon worden opgelegd is naar het oordeel van de rechtbank in deze belangenafweging van ondergeschikt belang.
10. Zoals opgenomen in rechtsoverweging 6 is sprake van familie- en gezinsleven ('family life') tussen eiser en zijn dochter. De vraag die dient te worden beantwoord is of het contact en de omgang van eiser met zijn dochter per se in Nederland dient plaats te vinden of dat deze op een andere wijze vorm kan krijgen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
11. De rechtbank constateert dat [dochter] op [geboortedatum] 1996 is geboren.
Vanaf 1994/1995 woonde eiser samen met de moeder van zijn dochter en sedert de geboorte ook met [dochter] tot de moeder naar een blijf-van-mijn-lijfhuis is gegaan. Op 17 februari 2002 heeft eiser [moeder], de moeder van [dochter], om het leven gebracht. Het gezag berustte op dat moment bij de moeder van [dochter]. Na haar overlijden is op 26 juli 2002 het gezag overgegaan naar bureau Jeugdzorg. Eiser heeft nimmer het gezag over zijn dochter gehad. Feitelijk verblijft [dochter] bij de ouders van eiser. Eiser bezit de Turkse nationaliteit en [dochter] heeft de Nederlandse nationaliteit. Vanaf 17 februari 2002 tot medio 2004 heeft eiser geen contact gehad met [dochter]. Zowel verweerder als eiser hebben zich in de onderhavige procedure beroepen op informatie afkomstig van bureau Jeugdzorg. Uit de stukken is gebleken dat medio 2004 het contact tussen eiser en [dochter] langzaam op gang is gekomen en dat zij nu geregeld contact hebben. In de bezwaarprocedure heeft eiser aangevoerd belang te hebben bij omgang met zijn dochter.
12. Of eiser vóór 17 februari 2002 contact met zijn dochter heeft onderhouden is de rechtbank niet bekend. Vaststaat dat de moeder van [dochter] in een blijf-van-mijn-lijfhuis verbleef. Nu eiser zelf op het laatste moment de keuze heeft gemaakt niet ter zitting te verschijnen en de gemachtigde van eiser geen enkele informatie kon verstrekken over de wijze waarop eiser al dan niet contact onderhield met zijn dochter kan niet zonder meer ervan uit worden gegaan dat er voor de detentie van eiser sprake was van een intens familie- en gezinsleven ('family life').
13. Uit het dossier en de behandeling ter zitting maakt de rechtbank op dat [dochter] haar vader sinds medio 2004 bezoekt, belt en schrijft. Uit een brief van 7 juli 2004 van bureau Jeugdzorg aan de gemachtigde van eiser blijkt dat [dochter] in de maanden voor 7 juli 2004 enkele malen een bezoek aan eiser heeft gebracht. De bezoeken zijn op verzoek van de grootouders en na overleg met de voogdijwerker opgestart. Omdat de contacten geen nadelig effect op de ontwikkeling van [dochter] leken te hebben, zouden de bezoeken naar de mening van bureau Jeugdzorg vooralsnog in de huidige frequentie en vorm voortgezet kunnen worden. Indien mocht blijken dat de bezoeken wel een nadelig effect op de ontwikkelingen van [dochter] zouden hebben, zal er met de familie overleg worden gepleegd.
In een overgelegde telefoonnotitie van 18 november 2005 van verweerder met bureau Jeugdzorg valt te lezen dat Jeugdzorg niet zegt dat eiser gemist kan worden maar ook niet dat zijn aanwezigheid dringend noodzakelijk is. Wel wordt aangegeven dat het met [dochter] moeilijk gaat en dat [dochter] veel aandacht van Jeugdzorg nodig heeft. Voorts geeft de jeugdbeschermer aan dat in het algemeen kinderen er belang bij hebben om contact met hun ouders te hebben en [dochter] in die zin ook belang heeft bij contact met haar vader. Opgemerkt wordt echter dat die contacten niet per se in Nederland hoeven plaats te vinden. Belangrijker is het dát er mogelijkheden zijn voor contact.
Uit de brief van bureau Jeugdzorg van 12 mei 2006 aan de gemachtigde van eiser kan worden opgemaakt dat het niet in het belang van [dochter] zou zijn haar vader kwijt te raken en dat een geregelde omgang van belang is. Volgens de betrokken jeugdbeschermer moet evenwel ook naar de inhoud van de omgang worden gekeken. Geconstateerd wordt dat de omgang tot dan toe geen negatieve invloed op [dochter] heeft gehad. Ten slotte wordt in de brief opgemerkt dat mogelijkerwijs in de toekomst het contact tussen [dochter] en haar vader geobserveerd zou kunnen worden, zodat de vader tips zou kunnen krijgen hoe hij niet alleen geen negatieve maar juist een positieve invloed op de ontwikkeling van [dochter] zou kunnen krijgen. De jeugdbeschermer hoopt dat eiser hiervoor open staat.
14. De rechtbank onderschrijft het algemene standpunt dat - in het algemeen - kinderen belang hebben bij contact met hun ouders en dat [dochter] in die zin belang heeft contact met haar vader te onderhouden. Daarmee is niet gezegd dat dit contact in Nederland zou moeten plaatsvinden. In dit specifieke geval waarin eiser de moeder van zijn kind om het leven heeft gebracht en eiser [dochter] de omgang met haar moeder heeft ontnomen dient in het kader van de belangenafweging aan het belang van [dochter] groot gewicht te worden toegekend. Uit de brieven van bureau Jeugdzorg, d.d.7 juli 2004 en 12 mei 2006, volgt niet dat de omgang zonder meer een positieve invloed heeft op [dochter]. Ook als eiser in Turkije verblijft is het voor [dochter] mogelijk hem samen met haar grootouders, de ouders van eiser, te bezoeken. Email en telefonisch contact behoren uiteraard tot de mogelijkheden. De rechtbank heeft bovendien meegewogen dat eiser nimmer het gezag over zijn dochter heeft gehad en dat eiser heeft nagelaten helderheid te verschaffen over de frequentie en regelmaat van het contact tussen eiser en [dochter] vóór juli 2004. Dat eiser, zoals zijn gemachtigde ter zitting naar voren heeft gebracht, daarover niet wenst te spreken komt voor zijn rekening en risico. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank dan ook kunnen overwegen dat de omgang van eiser met zijn dochter niet per se in Nederland hoeft plaats te vinden en heeft verweerder het algemeen belang mogen laten prevaleren boven eisers belang bij omgang met zijn dochter in Nederland.
15. De rechtbank stelt daarnaast vast dat eiser vanaf 18 maart 1991 in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf bij moeder en stiefvader. Deze vergunning is met ingang van 15 februari 2001 omgezet in een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Eiser heeft vanaf 18 maart 1991 rechtmatig verblijf in Nederland verkregen. Destijds was hij zestien jaar oud. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat eiser zo vervreemd is van zijn land waar hij de eerste zestien levensjaren heeft gewoond en waar hij zijn schoolopleiding heeft genoten dat hij er niet meer zou kunnen wonen. Eiser spreekt Turks, zodat ook de taal geen belemmering voor eiser is.
16. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder op goede gronden zich op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een gerechtvaardigde inmenging zoals bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het EVRM. Derhalve heeft verweerder op goede gronden eiser ongewenst verklaard en de hem verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken.
17. Derhalve is het beroep ongegrond. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Gielissen en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2006 in tegenwoordigheid van mr. N. Lont als griffier.
de griffier? de rechter
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).