
Jurisprudentie
AZ1466
Datum uitspraak2006-11-01
Datum gepubliceerd2006-11-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14.810453-05 en 14.623520-06 (ttzgev) en 14.023382-04 (tul)
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14.810453-05 en 14.623520-06 (ttzgev) en 14.023382-04 (tul)
Statusgepubliceerd
Indicatie
Poging tot doodslag
Uitspraak
RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer : 14.810453-05 en 14.623520-06 (ttzgev) en 14. 023382-04 (tul ttzgev)
Datum uitspraak: 1 november 2006
OP TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de Rechtbank Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
ingeschreven op het adres [adres en woonplaats 1],
ter terechtzitting opgegeven verblijfsadres [adres en woonplaats 2].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 oktober 2006.
De rechtbank heeft kennisgenomen van
- de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank de
verdachte onder bewezenverklaring van het in de zaak onder parketnummer 14.810453-05 onder primair en het in de zaak onder parketnummer 14.623520-06 tenlastegelegde zal veroordelen tot een werkstraf voor de tijd van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, met hieraan verbonden een bijzondere voorwaarde, inhoudende verplicht contact met de Brijder Verslavingszorg.
Voorts heeft de officier van justitie de verbeurdverklaring van het in beslaggenomen mes gevorderd.
Ten aanzien van de benadeelde partij heeft de officier van justitie gerekwireerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 1380, - en niet ontvankelijkverklaring ten aanzien van hetgeen meer is gevorderd (te weten materiële schade).
Ten aanzien van de zaak onder parketnummer 14.023382-04 heeft de officier de verlenging van de proeftijd met 1 jaar gevorderd.
Tenslotte heeft de officier van justitie de opheffing van het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis gevorderd;
- hetgeen door de verdachte en haar raadsman, mr. R.P.H. de Granada, naar voren is gebracht.
1. TENLASTELEGGINGEN
Aan de verdachte is in de zaak onder parketnummer 14.810453-05 ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 29 augustus 2005 in de gemeente Hoorn ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het
leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, een (koks)mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp in het lichaam (op borsthoogte) van
die [slachtoffer] heeft gestoken en/of geduwd (waarbij dat mes, althans dat scherpe
en/of puntige voorwerp, (deels) in de long van die [slachtoffer] terecht is gekomen),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 29 augustus 2005 in de gemeente Hoorn aan een persoon
genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een longperforatie),
heeft toegebracht, door deze meermalen, althans eenmaal, opzettelijk met een
(koks)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (op borsthoogte) in het
lichaam te steken en/of te duwen;
meer subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 29 augustus 2005 in de gemeente Hoorn ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer],
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen,
althans eenmaal, een (koks)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in
het lichaam (op borsthoogte) van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en aan verdachte is in de zaak met parketnummer 14. 623520-06 ten laste gelegd, dat
zij op of omstreeks 17 juli 2006 te Zwaag, gemeente Hoorn, met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening in/uit een winkel gelegen aan de [adres 3] heeft weggenomen een potje crème (merk Dove), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan de [supermarkt], in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2.BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 14.810453-05 onder primair ten laste gelegde en het onder 14.623520-06 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
ten aanzien van 14.810453-05 primair
zij op 29 augustus 2005 in de gemeente Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een koksmes in het lichaam (op borsthoogte) van die [slachtoffer] heeft gestoken waarbij dat mes deels in de long van die [slachtoffer] terecht is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en ten aanzien van 14.623520-06
zij op 17 juli 2006 te Zwaag, gemeente Hoorn, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een winkel gelegen aan de [adres 3] heeft weggenomen een potje crème (merk Dove), toebehorende aan de [supermarkt].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.BEWIJS
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
4.VERWEREN
Ter terechtzitting heeft de raadsman in de zaak onder parketnummer 14.810453-05 primair een noodweer- en subsidiair een noodweerexcesverweer gevoerd.
De raadsman heeft hiertoe –kort samengevat- het volgende aangevoerd.
Verdachte en het latere slachtoffer, [slachtoffer], hebben in de woning van de vriend van verdachte met elkaar gevochten. Bij dit gevecht zijn door [slachtoffer] plukken haar uit het hoofd van verdachte getrokken. Bij dit gevecht zijn verdachte en [slachtoffer] op enig moment op de grond terechtgekomen, waarbij [slachtoffer] het hoofd van verdachte meerdere keren met kracht op de grond sloeg en verdachte om hulp schreeuwde.
Uit de hierboven geschetste feiten en omstandigheden is aannemelijk geworden dat er door het door [slachtoffer] op verdachte uitgeoefende geweld sprake was van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van verdachte, waartegen zij zich noodzakelijkerwijs moest verweren, aldus de raadsman.
Subsidiair beroept de verdachte zich op noodweerexces, omdat verdachte’s handelen het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Uit de stukken en uit hetgeen ter terechtzitting door verdachte is verklaard, blijkt dat het gevecht tussen verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] al ten einde was en dat [slachtoffer] en verdachte van de vloer waren opgestaan en [slachtoffer] op de bank zat of hing op het moment waarop verdachte [slachtoffer] met een mes heeft gestoken. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet aannemelijk geworden dat verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer.
Nu er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke werderrechtelijke aanval tegen verdachte, kan er, naar het oordeel van de rechtbank, ook geen sprake zijn van noodweerexces.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweerexces.
5.STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van 14.810453-05 primair
poging tot doodslag
Ten aanzien van 14.623520-06
diefstal
6.STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
7. MOTIVERING VAN DE STRAFFEN.
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
[slachtoffer] en verdachte, beiden onder invloed verkerend, hebben die bewuste avond meerdere malen ruzie met elkaar gehad en met elkaar gevochten. Nadat de laatste vechtpartij ten einde was, heeft verdachte een mes van het aanrecht gepakt en heeft zij dit mes op [slachtoffer], die inmiddels weer op de bank had plaatsgenomen, gericht en heeft zij haar gestoken, waarbij [slachtoffer] een steekwond links in de borstholte heeft opgelopen. Hoewel verdachte zegt dat het niet haar bedoeling was [slachtoffer] te doden, heeft zij, naar het oordeel van de rechtbank, de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] door haar handelwijze de dood zou vinden. Het is niet aan verdachte te danken dat dit gevolg niet is ingetreden. Voorts heeft verdachte een winkeldiefstal gepleegd. Winkeldiefstal is een ergerlijk feit dat voor de gedupeerden schade en overlast met zich brengt. Het is echter vooral het eerste feit dat de rechtbank verdachte zwaar aanrekent.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, gedateerd 18 augustus 2006, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van –onder meer- vermogensdelictendelicten tot voorwaardelijke vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. Van één van deze straffen was de proeftijd nog niet geëindigd.
Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren;
- het over de verdachte uitgebrachte vroeghulpinterventierapport gedateerd 5 september 2006 van M. van Ingen-Jeandor als reclasseringswerker verbonden aan Brijder Verslavingszorg;
- de aanvulling op eerdergenoemd vroeghulpinterventierapport, gedateerd 19 september 2005 van M. van Ingen-Jeandor voornoemd;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 3 augustus 2006 van M. van Ingen-Jeandor voornoemd. Dit rapport houdt onder meer het volgende in: Betrokkene krijgt sinds maart 2003 intensieve begeleiding via het Zorgmentoraat. Het Zorgmentoraat is een intensieve psychiatrische begeleiding waarbij betrokkene wekelijks thuis wordt bezocht door haar case-manager. Zij wordt begeleid op alle probleemgebieden, met name verslaving, lichamelijke en geestelijke verzorging, dagbesteding, financiën, huisvesting en overlast. Volgens haar case-manager zou betrokkene baat hebben bij een Sociale Vaardigheidstraining, waarin zij kan leren meer assertief te zijn. Er zijn geen contra-indicaties voor het opleggen van een werkstraf. Hoewel betrokkene al hulp krijgt bij de Brijder Verslavingszorg en deze hulp accepteert, achten wij het opleggen van Toezicht wenselijk. Tijdens dit Toezicht kunnen wij betrokkene motiveren voor het volgen van de assertiviteitstraining en zijn wij in staat bovengenoemd hulpverleningsplan te bewaken. Er is een contra-indicatie voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf: de intensieve begeleiding die betrokkene momenteel krijgt, zou dan stagneren.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, behoort te worden opgelegd, een en ander op de wijze zoals hierna in de rubriek BESLISSING zal worden aangegeven.
De rechtbank is van oordeel dat tevens een vrijheidsstraf op haar plaats is, welke vrijheidsstraf geheel in voorwaardelijke vorm zal worden opgelegd, met hieraan verbonden een bijzondere voorwaarde, inhoudende verplicht contact met de Brijder Verslavingszorg.
8.MOTIVERING VAN DE BIJKOMENDE STRAF
De rechtbank is van oordeel, dat het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
a.een mes dient te worden verbeurd verklaard.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is het volgende gebleken.
Het onder 14.810453-05 primair bewezen verklaarde is met behulp van het voorwerp onder a. begaan.
9.BENADEELDE PARTIJ
De benadeelde partij [slachtoffer], [adres en woonplaats slachtoffer], heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 7475,43 wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10.VORDERING VERLENGING PROEFTIJD
De officier van justitie vordert dat de rechtbank de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Alkmaar van 9 juli 2004 in de zaak met parketnummer 14.023382-04 op twee jaar vastgestelde proeftijd, zal verlengen met één jaar.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 24 juli 2004 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering gegrond, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank vindt in de persoon van de verdachte aanleiding om de proeftijd te verlengen, een en ander op de wijze zoals hierna in de rubriek BESLISSING zal worden aangegeven.
11.TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 45, 57, 287 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
12.BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart bewezen, dat de verdachte het in de zaak onder parketnummer 14.810453-05 onder primair en in de zaak onder parketnummer 14.623520-06 ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 160 (eenhonderdzestig) uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 80 dagen.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht, volgens de maatstaf van 2 uren voor elke dag.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 4 (vier) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
-de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- dat de veroordeelde zich zal gedragen naar de aanwijzingen, die de veroordeelde zullen worden gegeven door of namens Brijder Verslavingszorg, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar noodzakelijk oordeelt.
Verstrekt aan de genoemde instelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde.
Verklaart verbeurd: 1 mes
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk in de vordering.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Verlengt de in voormeld vonnis van 9 juli 2004 in de zaak met parketnummer 14.023382-04 op twee jaar vastgestelde proeftijd met ÉÉN jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E.J. van Lieshout-Segers, voorzitter,
mr. H. de Klerk en mr. S.N. Schipper, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S van Lingen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 november 2006.