
Jurisprudentie
AZ1464
Datum uitspraak2006-11-01
Datum gepubliceerd2006-11-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/4211 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/4211 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vijfdejaars herbeoordeling. Herziening mate van arbeidsongeschiktheid.
Uitspraak
04/4211 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 juni 2004, 03/1834 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.A. Harff, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2006. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door G.J. Samsom.
II. OVERWEGINGEN
Appellante, voorheen werkzaam als steksteekster, ontving sedert 20 januari 1997 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Op 11 november 2002 is appellante in het kader van de vijfdejaars herbeoordeling onderzocht door een verzekeringsarts, die op basis van de diagnose spanningsklacht door relatieproblematiek fysieke en psychische beperkingen aannam alsmede een urenbeperking tot 20 uur per week en die beperkingen neerlegde in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).
Op basis daarvan selecteerde een arbeidsdeskundige functies en berekende het verlies aan verdiencapaciteit op 50%. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 24 januari 2003 de WAO-uitkering van appellante per 24 maart 2003 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%.
In het kader van de behandeling van het tegen het besluit van 24 januari 2003 gemaakte bezwaar is appellante op 26 mei 2003 onderzocht door bezwaarverzekeringsarts S.M. Lustenhouwer. Deze bevestigde het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Bij besluit op bezwaar van 2 juni 2003 heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Nadien heeft het Uwv nog informatie ontvangen van de behandelaars van appellante bij de Riagg rijnmond noord west. In een nader rapport van 23 juni 2003 heeft bezwaarverzekeringsarts Lustenhouwer zijn eerder ingenomen standpunt bevestigd, waarna het Uwv het besluit van 2 juni 2003 heeft ingetrokken en bij besluit van 25 juni 2003 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar wederom ongegrond heeft verklaard.
De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, het beroep van appellante gericht geacht tegen het besluit van 25 juni 2003 en dit beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante wederom aangevoerd dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zij acht zich met name psychisch meer beperkt.
De Raad overweegt dat blijkens de FML de (bezwaar)verzekeringsartsen voor appellante zowel fysieke als psychische beperkingen hebben aangenomen. In verband met de psychische klachten hebben zij appellante beperkt geacht ten aanzien van concentreren van aandacht, handelingstempo en omgaan met conflicten en de werktijd beperkt tot 4 uur per dag, 20 uur per week.
Blijkens de brief van de Riagg van 20 mei 2003 is appellante aldaar in december 2002 aangemeld, waarna enige gesprekken met een maatschappelijke werker hebben plaatsgevonden. In mei 2003 is appellante gezien door een psycholoog voor een oriƫnterend gesprek waarbij een dysthyme stoornis werd geconstateerd. Appellante is voor begeleiding verwezen naar de migrantengroep. Appellante heeft geen nadere medische informatie ingezonden.
Naar het oordeel van de Raad geeft voormelde informatie van de Riagg geen aanleiding te oordelen dat de verzekeringsartsen de psychische beperkingen van appellante hebben onderschat.
Voorts is de Raad van oordeel dat de belasting in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies productiemedewerker textiel, huishoudelijk medewerker en schoonmaker hotel in overeenstemming is met de voor appellante aangenomen belastbaarheid. Deze functies vormen een voldoende basis voor de onderhavige schatting. Gelet hierop berust het bestreden besluit op goede gronden en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 november 2006.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) P. van der Wal.
Gw