
Jurisprudentie
AZ1461
Datum uitspraak2006-11-01
Datum gepubliceerd2006-11-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/4555 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/4555 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Zorgvuldig medisch onderzoek. Niet ongeschikt voor zijn arbeid.
Uitspraak
04/4555 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 12 juli 2004, 03/761 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.H.H. Schepers, advocaat te Deventer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2006. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.
II. OVERWEGINGEN
Appellant, laatstelijk werkzaam als tegelzetter in de bouw, heeft zich op 31 mei 2002 ziek gemeld met klachten van overspannenheid. Op 21 oktober 2002 is hij onderzocht door een verzekeringsarts die hem, na nader onderzoek op 6 januari 2003, per 13 januari 2003 hersteld heeft verklaard voor zijn arbeid.
Bij besluit van 6 januari 2003 heeft het Uwv appellant ingaande 13 januari 2003 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) geweigerd.
In het kader van het door appellant tegen het besluit van 6 januari 2003 gemaakte bezwaar is hij gezien en onderzocht door bezwaarverzekeringsarts G.P.J. de Kanter die, na informatie te hebben ontvangen van de behandelend psychiater S. Gülsaçan van 1 april 2003, concludeerde dat de medische grondslag van het primaire besluit juist is.
Bij besluit van 5 mei 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellant zich op het standpunt gesteld dat er bij appellant wel degelijk sprake is van een zware depressie. Psychiater Gülsaçan heeft in zijn schrijven van 8 oktober 2003 gesteld dat bij appellant sprake is van een ernstige depressie, een zeer hoge lijdensdruk, introversie en passief-agressieve omgang bij conflicten. Alhoewel de psychiater schrijft dat de stoornis ernstig is in de beleving van appellant, neemt dit niet weg dat wel degelijk sprake is van een stoornis, aldus appellant.
De Raad overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 19 van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtsreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, recht op ziekengeld.
Uit de rapportage van psychiater Gülsaçan van 1 april 2003 blijkt dat bij appellant sprake was van partnerrelatieproblemen, depressieve stoornis, recidiverend matig, trekken van persoonlijkheidsstoornissen, ontwijkende, afhankelijke en narcistische trekken, bij een GAF-score van 60. De bezwaarverzekeringsarts heeft deze informatie betrokken bij de medische beoordeling van appellant. Op basis hiervan is hij tot de conclusie gekomen dat het relatief milde psychiatrische problematiek betreft en dat daaruit geen aanmerkelijke functionele beperkingen voortvloeien.
Met betrekking tot het schrijven van Gülsaçan van 8 oktober 2003 overweegt de Raad dat voor de vraag of het Uwv bij het bestreden besluit appellant terecht met ingang van 13 januari 2003 een uitkering ingevolge de ZW heeft geweigerd, nog afgezien van de omstandigheid dat deze brief betrekking heeft op de medische situatie vanaf april 2003, de subjectieve beleving van appellant met betrekking tot de ernst van zijn klachten niet bepalend is.
Nu overigens van de zijde van appellant geen nadere medische gegevens zijn overgelegd die aanleiding geven tot twijfel aan de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts, concludeert de Raad dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat het Uwv derhalve op goede gronden heeft aangenomen dat appellant met ingang van 13 februari 2003 niet ongeschikt was zijn arbeid, in de zin van artikel 19 van de ZW, te verrichten. Het hoger beroep slaagt dan ook niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 november 2006.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) P. van der Wal.
Gw