
Jurisprudentie
AZ1457
Datum uitspraak2006-11-01
Datum gepubliceerd2006-11-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/5791 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/5791 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening mate van arbeidsongeschiktheid.
Uitspraak
04/5791 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 september 2004, 03/3136 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.A. Harff, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2006. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door G.J. Samsom.
II. OVERWEGINGEN
Appellant, voorheen werkzaam als metaalbewerker in de scheepsbouw, is in 1988 uitgevallen met hart- en spanningsklachten. Bij het einde van de wachttijd van 52 weken is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Na een hartklepoperatie in 1999 is deze uitkering herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100%. In het kader van de vijfdejaarsherbeoordeling is appellant op 23 oktober 2001 onderzocht door een verzekeringsarts, die op basis van de diagnose “status na klepprothese” beperkingen aannam en deze vastlegde in een belastbaarheidspatroon. Nadat het op dit onderzoek berustende primaire besluit van 7 juni 2002 bij besluit op bezwaar van 28 augustus 2002 was herroepen omdat te lange tijd was verlopen tussen het medisch onderzoek en de herzieningsdatum, is appellant op 15 oktober 2002 onderzocht door een andere verzekeringsarts. Deze achtte de beperkingen van appellant ongewijzigd ten opzichte van 23 oktober 2001 en stelde een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op. Op basis van deze FML heeft een arbeidsdeskundige functies geselecteerd. Uitgaande van de functies inpakker handmatig, productiemedewerker textiel en productiemedewerker industrie berekende deze arbeidsdeskundige het verlies aan verdiencapaciteit van appellant op 25%. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 4 april 2003 de WAO-uitkering van appellant per 2 juni 2003 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
In het kader van de behandeling van het tegen het besluit van 4 april 2003 gemaakte bezwaar is appellant op 3 september 2003 gezien door bezwaarverzekeringsarts J.C. Weegink. Deze bevestigde de door de primaire verzekeringsarts aangenomen beperkingen. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 11 september 2003 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
In het kader van het beroep in eerste aanleg heeft bezwaararbeidsdeskundige F. Oudmaijer de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit herbeoordeeld. Blijkens zijn rapportage van 8 april 2004 diende een aantal functies af te vallen, waaronder de voor de schatting gebruikte functie inpakker. Oudmaijer heeft een andere functie inpakker onder dezelfde SBC-code geselecteerd. Gelet op het uurloon van deze functie wijzigde de mediaan. Op basis van het uurloon van de functie productie medewerker industrie berekende Oudmaijer het verlies aan verdiencapaciteit van appellant op 27,03%.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat hij wegens zijn hartklachten, armklachten en stressklachten niet kan werken.
De Raad kan appellant hierin niet volgen. De Raad is van oordeel dat het bestreden besluit op een adequate medische beoordeling berust. De Raad overweegt hiertoe dat appellant vlak voor het onderzoek door de verzekeringsarts voor controle bij zijn cardioloog was geweest en daar pas over een jaar hoefde terug te komen. Voorts blijkt uit informatie van de huisarts dat de armklachten niet ernstig waren. Appellant heeft geen nadere medische informatie overgelegd waaruit zou blijken dat zijn medische toestand ten tijde in geding ernstiger was dan door de (bezwaar)verzekeringsarts is vastgesteld. Gelet hierop is er geen aanleiding te oordelen dat de (bezwaar)verzekeringsarts de beperkingen van appellant heeft onderschat.
Voorts is de Raad van oordeel dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant geschikt kunnen worden geacht. Weliswaar laten de functiebelastingen enige overschrijdingen zien, maar naar het oordeel van de Raad heeft genoemde bezwaararbeidsdeskundige de aanvaardbaarheid daarvan voldoende toegelicht.
Gezien het vorenstaande kan het bestreden besluit de toets der kritiek doorstaan en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 november 2006.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) P. van der Wal.
MK