Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1456

Datum uitspraak2006-11-01
Datum gepubliceerd2006-11-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14.020202-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

ontucht met minderjarig kind


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR Parketnummer : 14.020202-04 Datum uitspraak: 1 november 2006 OP TEGENSPRAAK VONNIS van de Rechtbank Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het OPENBAAR MINISTERIE tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [adres en woonplaats]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 1 maart 2006 en 18 oktober 2006. De rechtbank heeft kennisgenomen van - de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank - het tenlastegelegde zal bewezen verklaren - de verdachte zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met hieraan verbonden een proeftijd van 2 jaren; -hetgeen door de verdachte en mr. R.P.H. de Granada, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht. 1.TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat hij een of meermalen in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 22 augustus 2004 te Wijdenes, gemeente Venhuizen,(telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer] 1999, bestaande die ontucht hierin dat hij (telkens) de penis van voornoemde [slachtoffer] in de mond heeft genomen en/of aan die penis van [slachtoffer] heeft gelikt en/of gesabbeld en/of gebeten en/of gehapt en/of (telkens) die [slachtoffer] zijn, verdachtes, penis in de mond heeft laten nemen en/of aan zijn, verdachtes, penis heeft laten sabbelen en/of likken en/of bijten en/of happen. 2.VRIJSPRAAK Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd. De rechtbank overweegt hierbij het volgende. De rechtbank heeft bij interlocutoir vonnis van 15 maart 2006 het reeds gesloten onderzoek ter terechtzitting heropend, dit onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd en de stukken in handen gesteld van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank met het verzoek -voor zover thans van belang-: een deskundige te benoemen teneinde het realiteitsgehalte van hetgeen [slachtoffer] tijdens het studioverhoor d.d. 22 september 2004 heeft verklaard alsmede van hetgeen hij heeft verklaard in bijzijn van zijn moeder en haar partner alsmede bij zijn oom en tante te onderzoeken in samenhang met zijn gedragingen tijdens genoemde situaties (meer in het bijzonder te rapporteren omtrent hoe een vijfjarig kind omgaat met feiten en fictie). Op verzoek van de rechter-commissaris heeft professor dr. R. Bullens, vast beëdigd deskundige, onderzoek gedaan inzake verdachte, teneinde de betrouwbaarheid te beoordelen van de afgelegde verklaring van [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer] 1999, welk onderzoek heeft geresulteerd in het rapport van de deskundige voornoemd, gedateerd 18 augustus 2006. Op grond van de beschikbare gegevens en een analyse van het studioverhoor van [slachtoffer] op 22 september 2004 heeft de deskundige Bullens een vijftal mogelijke scenario’s opgesteld en deze vervolgens besproken. Deze scenario’s weerspiegelen volgens de deskundige belangrijke pro en contra aanwijzingen c.q. argumenten die in gedragswetenschappelijk opzicht geacht worden betrekking te hebben op de geloofwaardigheid van de verklaring van [slachtoffer]. De deskundige heeft tenslotte verklaard dat weging van genoemde argumenten buiten het bestek valt van de gedragswetenschappen en een juridische aangelegenheid is. De rechtbank zal in haar overwegingen de door de deskundige Bullens naar voren gebrachte mogelijkheden betrekken dat 1. [slachtoffer]de waarheid spreekt en derhalve ontuchtige handelingen heeft ervaren. 2. Er sprake is van ‘collaborative story telling’, waarbij [slachtoffer]een terloopse opmerking heeft gemaakt, die als ernstig door de ouder is geïnterpreteerd, waarna er een vorm van samenspraak is ontstaan, waardoor men elkaar heeft overtuigd van steeds ernstigere feiten, die onwaar zijn, maar toch als waar worden beleefd. Ten aanzien van het scenario onder 1. verklaart de deskundige –voor zover van belang-: [slachtoffer]verklaring bevat nauwelijks intieme details en blijft beperkt tot ‘piemelhappen en billenbijten en het aanraken van de piemel met de mond’ (N.B. dit laatste, piemel met de mond, is afkomstig van de interviewer). Ten aanzien van het scenario onder 2. verklaart de deskundige –voor zover van belang-: De mogelijkheid bestaat dat [slachtoffer]op onschuldige wijze in aanraking is gekomen met de term ‘billenbijten’. Moeder, haar vriend, oom en tante schrikken van de opmerkingen van [slachtoffer]over ‘piemelhappen en billenbijten’. Na de opmerkingen enkele keren te hebben genegeerd, spreekt moeder er alsnog uitgebreid over met [slachtoffer]. Hoewel uit de aangifte naar voren komt dat moeder –naast in ieder geval één gesloten vraag- tijdens dit gesprek voornamelijk open vragen heeft gesteld aan [slachtoffer], kan niet worden uitgesloten dat ze [slachtoffer]daarnaast ook vragen heeft gesteld met een suggestief karakter. Niet uit te sluiten valt dat [slachtoffer]het echt alleen maar heeft gehad over een onschuldig ‘spelletje’, met een duidelijk ‘alsof’ – karakter, waarbij er ‘net wordt gedaan alsof’ een volwassene in de billen gaat bijten of in de piemel dreigt te happen. De mogelijkheid van een dergelijk scenario is des te plausibeler tegen de achtergrond van het feit dat [slachtoffer]zelf geen enkele expliciete verwijzing geeft naar een daadwerkelijk aan den lijve hebben ervaren van voornoemde zaken. Wat daar wel in enige mate op zou kunnen wijzen (bijvoorbeeld het doorslikken van plas), ontkent hij in alle toonaarden tijdens het studioverhoor. Gezien de hierboven door de deskundige Bullens onder 1. en 2. geschetste scenario’s en hetgeen door de deskundige met betrekking tot deze mogelijke scenario’s is verklaard, acht de rechtbank het niet overtuigend bewezen dat verdachte het hem tenlastegelegde feit heeft gepleegd. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken. 3. BESLISSING De rechtbank: Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.J. van Lieshout-Segers, voorzitter, mr. H. de Klerk en mr. S.N. Schipper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S van Lingen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 november 2006.