
Jurisprudentie
AZ1454
Datum uitspraak2006-10-30
Datum gepubliceerd2006-11-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersTBS 2006\171
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersTBS 2006\171
Statusgepubliceerd
Indicatie
In deze zaak is vast komen te staan dat er een onwenselijk tijdsverloop is tussen de datering van de verlengingsvordering en de stempeling voor inkomst door de rechtbank. Naar het oordeel van het hof kan de vraag door wie deze fout is veroorzaakt in het midden blijven. Daarbij heeft het hof in overweging genomen dat van de zijde van betrokkene geen rechtsgevolg is verbonden aan de geconstateerde fout en dat betrokkene op geen enkel moment in de verwachting heeft geleefd dat er geen verlengingsvordering zou worden ingediend. Het hof merkt de datum van inkomst ter griffie op als datum van indiening van de vordering. Daarmee staat i.c. vast dat de vordering te laat is ingediend. Het hof verwijst naar een uitspraak van het Europese hof van 2 september 1998, NJ 1999, 624. Van de justitiële autoriteiten en in het bijzonder van het openbaar ministerie mag verwacht worden dat zij tijdig nagaan of de verlengingsvordering inderdaad bij de griffie is ingekomen en of de rechter vervolgens tot dagbepaling is overgegaan. Overigens mag er in het onderhavige geval nu het tegendeel gesteld noch gebleken is, van uit worden gegaan dat een afschrift van een vordering zo spoedig mogelijk ter kennis is gebracht van de terbeschikkinggestelde (art 509o, lid 6 Sv).
Het in de onderhavige zaak geconstateerde termijnverzuim kan op grond van artikel 509oa eerste lid worden gerepareerd. Aan deze voorwaarden is voldaan.
De maatregel van de terbeschikkingstelling wordt met de duur van één jaar verlengd nu betrokkene, enerzijds gelet op zijn stoornis waarbij hij blijvend is aangewezen op een zekere mate van begeleiding en zorg, en anderzijds de laatste ontwikkelingen van betrokkene, waarbij al een stap is gezet richting begeleid wonen.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
TBS 2006y
Beslissing d.d. 30 oktober 2006
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in [verblijfplaats].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank te Assen van 18 mei 2006, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar.
Overwegingen:
- Het hof zal de beslissing van de rechtbank dienen te vernietigen, daar het recht zal doen mede op hetgeen de getuige-deskundige heeft verklaard ter terechtzitting van dit hof.
- De verlengingsvordering is gedateerd op 10 februari 2006 en gestempeld voor inkomst ter griffie van de rechtbank op 3 mei 2006. Het hof stelt vast dat er een niet verklaarbaar tijdsverloop is tussen beide tijdstippen. Dit tijdsverloop is zeer onwenselijk en kan worden aangemerkt als een gebrek in de procedure en daarmee in de woorden van de raadsman een justitiële fout. Of deze fout is veroorzaakt door het openbaar ministerie of door de rechtbank valt niet uit de thans voor handen zijnde stukken af te leiden en kan naar het oordeel van het hof in het midden blijven. Daarbij heeft het hof mede in de overweging betrokken dat van de zijde van de terbeschikkinggestelde geen rechtgevolg is verbonden aan de geconstateerde fout, maar het kennelijk voldoende wordt geacht dat de fout ruiterlijk wordt erkend. Bovendien kent het hof in dit kader belang toe aan de omstandigheid dat de terbeschikkinggestelde kennelijk op geen enkel moment in de verwachting heeft geleefd dat er geen vordering tot verlenging van de maatregel zou worden ingediend. Ook ter zitting van het hof heeft de terbeschikkinggestelde te kennen gegeven dat hij geen bezwaar heeft tegen de verlenging van de maatregel met een jaar. Het vernoemde gebrek heeft ten gevolge gehad dat de terbeschikkinggestelde enige tijd zonder deugdelijke titel en daarmee in strijd met artikel 5 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van zijn vrijheid is beroofd.
Vraag is op welk tijdstip een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling is ingediend als bedoeld in artikel 509o, eerste lid Wetboek van Strafvordering. Indiening van een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling dient te geschieden bij de griffie van de rechtbank. Gelet daarop merkt het hof de datum van inkomst ter griffie op als de datum van indiening van de vordering. Dit betekent dat de op 10 februari 2006 gedateerde vordering is gedaan op 3 mei 2006. Daarmee staat vast dat de vordering te laat is ingediend. De vordering had immers gedaan moeten zijn tussen 3 februari 2006 en 5 maart 2006. De termijn van de (verlengde) terbeschikkingstelling liep af op 4 april 2006.
Voor een geval als het onderhavige waarin een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling enige tijd in het ongerede raakt, verwijst het hof naar de beslissing van het Europees hof voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 2 september 1998, NJ 1999, 624 m.nt. Knigge (Erkalo tegen Nederland). Van de justitiële autoriteiten en in het bijzonder van het openbaar ministerie mag verwacht worden dat zij tijdig nagaan of de verlengingsvordering inderdaad bij de griffie is ingekomen en of de rechter vervolgens tot dagbepaling is overgegaan. Overigens mag er in het onderhavige geval nu het tegendeel gesteld noch gebleken is van uit worden gegaan dat een afschrift van de vordering zo spoedig mogelijk ter kennis is gebracht van de terbeschikkinggestelde (art. 509o, zesde lid van het Wetboek van Strafvordering).
- Een termijnverzuim als hier aan de orde kan worden gerepareerd.
Op grond van artikel 509oa, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is een verlengingsvordering, die later dan een maand vóór het tijdstip waarop de maatregel door tijdsverloop zal eindigen, doch binnen een redelijke termijn is ingediend, niettemin ontvankelijk, indien er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn waardoor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, ondanks het belang van de terbeschikkinggestelde, verlenging van de terbeschikkingstelling eist.
Het hof is van oordeel dat voldaan is aan de in artikel 509oa, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering vermelde voorwaarden. Het hof stelt vast dat beslissing van de rechtbank door de procedurele beslommeringen niet of nauwelijks vertraging heeft ondervonden. Gezegd kan zelfs worden dat vanwege de rechtbank nadat het gebrek zich heeft voorgedaan voortvarend is gehandeld en dat die voortvarendheid enige compensatie biedt. Het hof neemt hierbij en overigens het volgende in aanmerking:
- de termijn van de verlengde terbeschikkingstelling liep af op 4 april 2006, de vordering is gedateerd op 10 februari 2006, ingekomen ter griffie op 3 mei 2006, behandeld ter zitting van de rechtbank van 11 mei 2006 en op de vordering is beslist bij uitspraak van 18 mei 2006;
- door of namens de terbeschikkinggestelde is niet gesteld en evenmin is gebleken dat de terbeschikkinggestelde op enig moment van de procedure in onzekerheid heeft geleefd over de indiening van de vordering tot verlenging van de maatregel;
- de terbeschikkinggestelde heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij geen bezwaar heeft tegen verlenging met een jaar;
- gelet op de nog aanwezige stoornis bij de terbeschikkinggestelde dient voorzien te worden in blijvende begeleiding en zorg teneinde het recidivegevaar (voor een delict dat gericht is of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen) laag te houden; in voormelde begeleiding en zorg is thans nog onvoldoende voorzien.
- Uit de verlengingsrapportage van [verblijfplaats] van 27 januari 2006 volgt dat bij betrokkene thans nog sprake is van een pervasieve ontwikkelingsstoornis. Dit zal gezien het irreversibele karakter van de stoornis ook zo blijven. Hierdoor is hij blijvend aangewezen op een zekere mate van begeleiding en zorg, die nu nog niet is geregeld. Het recidivegevaar kan blijvend laag worden gehouden door gezamenlijk en in overleg het traject naar een vervolgplek in de reguliere gezondheidszorg verder uit te zetten en uit te voeren. Op grond van een drietal overwegingen, namelijk de tijd die betrokkene nodig heeft om te wennen aan veranderingen zoals resocialisatie, de moeite die wordt verwacht om een instelling te vinden die hem accepteert en het belang van het justitieel kader waarbinnen hij te zijner tijd kan worden doorgeplaatst, wordt geadviseerd de maatregel te verlengen met twee jaar.
- Uit de brief van [verblijfplaats] van 5 oktober 2006 volgt dat betrokkene op 5 juli 2006 is overgeplaatst van de beveiligde resocialisatieafdeling naar woonunit. Hier wordt meer zelfstandigheid gevraagd van de patiënten. De overplaatsing ligt in de lijn van zijn aanmelding en acceptatie bij [verblijfplaats 2]. Verwacht wordt dat betrokkene op relatief korte termijn kan worden overgeplaatst naar deze instelling.
- De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist de verlenging van de terbeschikkingstelling. Gelet op de laatste ontwikkelingen van betrokkene, waarbij inmiddels een stap is gezet richting zelfstandig begeleid wonen, zoals verwoord in de brief van [verblijfplaats] van 5 oktober 2006, acht het hof een verlenging van de maatregel voor de duur van één jaar geïndiceerd.
Beslissing:
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank te Assen van 18 mei 2006 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde.
Verlengt de terbeschikkingstelling met een termijn van één jaar.
Aldus gedaan door
mr Vegter als voorzitter,
mrs Buruma en Kerssemakers als raadsheren,
en dr Schudel en drs Poll als raden,
in tegenwoordigheid van mr Bosma als griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2006.
Mr Buruma en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.