Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1450

Datum uitspraak2006-10-24
Datum gepubliceerd2006-11-03
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6687 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand in de kosten van woninginrichting. Geen sprake van een noodzakelijke verhuizing.


Uitspraak

05/6687 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 7 november 2005, 04/912 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Goningen (hierna: College) Datum uitspraak: 24 oktober 2006 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. F. Bakker, werkzaam bij Rechtshulp Noord te Groningen, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2006. Voor appellante is verschenen mr. Bakker. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen. II. OVERWEGINGEN De Raad gaat uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden. In verband met een verhuizing van Grijpskerk naar Groningen heeft appellante op 5 februari 2004 bij het College op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) bijzondere bijstand aangevraagd in de kosten van woninginrichting. Bij besluit van 23 maart 2004 heeft het College die aanvraag afgewezen op de grond dat er in het geval van appellante geen sprake was van een noodzakelijke verhuizing. Bij besluit van 19 juli 2004 heeft het College het tegen het besluit van 23 maart 2004 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 19 juli 2004 ongegrond verklaard. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij stelt - evenals in beroep - dat haar verhuizing van Grijpskerk naar Groningen noodzakelijk was in verband met de bedreigingen die zij te vrezen had van haar ex-partner, het door haar dochter gevolgde speciaal onderwijs in Groningen alsmede de betere arbeidsmogelijkheden voor haar in deze stad. De Raad komt tot de volgende beoordeling. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het College niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de WWB niet van toepassing zijn. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of de verhuizing van appellante van Grijpskerk naar Groningen noodzakelijk was en of de hieraan verbonden woninginrichtingskosten aan te merken zijn als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan die voor bijstandsverlening in aanmerking komen. De Raad beantwoordt deze vraag met de rechtbank ontkennend en overweegt hiertoe als volgt. Bij de behandeling van de onderhavige aanvraag heeft het College een brief van 26 februari 2004 ontvangen van [E. T.], die ten tijde van belang de maatschappelijk werkster was van appellante en uit dien hoofde bekend was met haar problematiek. In die brief wordt onder meer aangegeven dat de problemen waarmee appellante te kampen heeft, die mede verband houden met de gedragingen van haar ex-partner, onder controle zijn en dat de wens van appellante om in Groningen te gaan wonen door deze maatschappelijk werkster wordt ondersteund. De Raad is van oordeel dat uit de hiervoor genoemde brief slechts de wenselijkheid doch niet de noodzaak van de verhuizing naar Groningen kan worden afgeleid. De daaruit voortvloeiende kosten kunnen reeds daarom niet als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB worden aangemerkt. Door appellante is geen nader stuk overgelegd dat de Raad tot een ander oordeel zou kunnen brengen. Met betrekking tot hetgeen overigens door appellante naar voren is gebracht, stelt de Raad zich achter het standpunt van het College dat de noodzaak tot verhuizen naar Groningen niet gelegen kan zijn in het feit dat de dochter van appellante in Groningen speciaal onderwijs volgt nu er voor de dochter reeds een adequate vervoersvoorziening van Grijpskerk naar Groningen aanwezig was. De noodzaak tot verhuizing kan evenmin worden gebaseerd op de door appellante gestelde verhoogde arbeidsmarktkansen nu bijstandsverlening niet afhankelijk kan worden gesteld van een toekomstige onzekere gebeurtenis. Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.E. Broekman als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2006. (get.) Th.C. van Sloten. (get.) P.E. Broekman.