
Jurisprudentie
AZ1429
Datum uitspraak2006-11-01
Datum gepubliceerd2006-11-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6701 WW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6701 WW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Overname verplichtingen na faillissement werkgever. Provisie.
Uitspraak
05/6701 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 30 september 2005, 04-2089 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 november 2006.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Heek, werkzaam bij de SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft, bij brief van 27 juni 2006, een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2006. Appellante en haar gemachtigde zijn met bericht vooraf niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende, als vaststaande aangenomen, feiten en omstandigheden.
2.1. Appellante is op 3 september 2001 bij [de werkgever] (hierna: de werkgever) in dienst getreden als vertegenwoordiger. Blijkens de arbeidsovereenkomst verdiende appellante een vast salaris en ontving zij daarnaast een provisie van 1% over de geschreven en gefactureerde omzet in het toegewezen rayon.
2.2. De werkgever is op 25 maart 2004 in staat van faillissement verklaard, waarna de curator het dienstverband met appellante met onmiddellijke ingang en tegen de rechtens vroegst mogelijke datum heeft opgezegd. Appellante is op 26 maart 2004 weer aan het werk gegaan.
2.3. In verband met het faillissement van de werkgever heeft het Uwv op grond van hoofdstuk IV van de WW een aantal verplichtingen van de werkgever overgenomen, waaronder een bedrag aan provisie van € 74,93. Het hiertegen door appellante ingediende bezwaar heeft het Uwv - na nadere informatie te hebben verkregen van de voormalig directeur van appellantes werkgever - bij het bestreden besluit van 3 november 2004 gegrond verklaard. Volgens het Uwv kan alleen de provisie die kan worden toegerekend aan de periode 25 december 2003 tot en met 25 maart 2004 worden overgenomen, hetgeen betekent dat appellante - uitgaande van een provisie op jaarbasis van € 5.027,14 en rekening houdend met de reeds betaalde voorschotten van € 276,04 - nog een bedrag ontvangt van € 995,19. Dat de gehele provisie van € 5.027,14 - onder aftrek van de betaalde voorschotten - door de werkgever, als deze niet failliet was gegaan, in de maand maart 2004, en dus in de termijn genoemd in artikel 64 van de WW, zou worden uitbetaald, betekent volgens het Uwv niet dat dit gehele bedrag voor overneming in aanmerking komt.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. In hoger beroep stelt appellante wederom dat de gehele provisie van € 5.027,14, onder aftrek van de reeds betaalde voorschotten, door het Uwv alsnog moet worden overgenomen. Zij voert daartoe aan dat pas na afloop van het verkoopseizoen, in de maand maart, de omzet kon worden vastgesteld en dat pas toen recht op provisie ontstond. Appellante is derhalve van mening dat de provisie daadwerkelijk is verdiend in de maand maart 2004 en daarmee is toe te rekenen aan de termijn genoemd in artikel 64 van de WW.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Tussen partijen staat vast dat de in artikel 64, aanhef en onder a en b, van de WW genoemde termijnen waarover verplichtingen van de werkgever, zoals het betalen van provisie, kunnen worden overgenomen lopen van 25 december 2003 tot en met 25 maart 2004. In hoger beroep is uitsluitend de wijze van toerekening van de provisie aan deze termijnen in geschil.
5.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat in dit geding van belang is de vraag of de aanspraak op provisie geleidelijk over een bepaalde periode wordt opgebouwd. Indien opbouw op deze manier in tijdseenheden plaatsvindt, komt de aanspraak slechts voor overneming in aanmerking voor zover de bedoelde periode van opbouw in het hiervoor genoemde tijdvak plaatsvindt. Uit de aard en strekking van de provisieregeling, zoals deze naar voren komt uit de brieven van de voormalig directeur van de werkgever van
19 juli 2004 en 23 september 2004, leidt de Raad, evenals de rechtbank, af dat het recht op provisie gedurende het gehele jaar geleidelijk werd opgebouwd. Dit betekent dat slechts de in de periode van 25 december 2003 tot en met 25 maart 2004 opgebouwde provisie kan worden toegerekend aan de vermelde termijnen genoemd in artikel 64 van de WW en slechts dit gedeelte van de totale provisie voor overneming door het Uwv in aanmerking komt. Het door appellante ingenomen standpunt dat de provisie moet worden toegerekend aan het tijdstip waarop deze feitelijk tot uitbetaling had kunnen komen, dient, gelet op het vorenstaande, te worden verworpen.
5.3. Het hoger beroep van appellante kan derhalve niet slagen, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bolt en C.P.J. Goorden als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.R.S. Bacon als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 november 2006.
(get.) T. Hoogenboom
(get.) M.R.S. Bacon
FB/16/10