
Jurisprudentie
AZ1393
Datum uitspraak2006-11-02
Datum gepubliceerd2006-11-02
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers848/06 SKG
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-02
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers848/06 SKG
Statusgepubliceerd
Indicatie
Gerechtshof te Amsterdam verwerpt hoger beroep van KNVB tegen opheffing stadionverbod van 107 Roda JC supporters.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
DE KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND,
gevestigd te Zeist,
APPELLANTE IN PRINCIPAAL BEROEP,
INCIDENTEEL GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. B.J.H. Crans,
t e g e n
[107 Roda JC supporters]
GEÏNTIMEERDEN IN PRINCIPAAL BEROEP,
INCIDENTEEL APPELLANTEN,
procureur: mr. L.P. Broekveldt.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna de KNVB en de Rodafans genoemd.
1.1 Bij dagvaarding van 10 mei 2006 is de KNVB in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank te Utrecht van 13 april 2006, in deze zaak onder nummer 211151 / KG ZA 06-330 gewezen tussen de KNVB als gedaagde en de Rodafans als eisers. De appeldagvaarding bevat de grieven.
1.2 De KNVB heeft bij memorie, overeenkomstig de appeldagvaarding, zes grieven geformuleerd en toegelicht, en daarbij bescheiden in het geding gebracht, met conclusie, kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, alsnog, de vorderingen van de Rodafans zal afwijzen, met kosten.
1.3 Daarop hebben de Rodafans geantwoord en daarbij van hun kant incidenteel beroep ingesteld, acht grieven geformuleerd en bescheiden in het geding gebracht, met conclusie, kort gezegd, dat het hof het principaal beroep zal verwerpen en in het incidenteel beroep het vonnis zal vernietigen en alsnog hun vorderingen zoals in eerste aanleg geformuleerd zal toewijzen, met kosten.
1.4 Vervolgens heeft de KNVB geantwoord in het incidenteel appèl, met conclusie dat het hof dat beroep zal verwerpen.
1.5 De partijen hebben de zaak op 4 oktober 2006 doen bepleiten, de KNVB door mr. H.J.A. Knijff, advocaat te ‘s-Gravenhage, de Rodafans door mr. H.E.P. van Geelkerken, advocaat te Heerlen, beiden aan de hand van pleitnotities. Bij die gelegenheid zijn van weers-zijden bij akte verdere bescheiden in het geding -gebracht.
1.6 Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
2. Beoordeling
2.1 Het is het hof gebleken dat drie van de Rodafans ten tijde van het geding in eerste aanleg minderjarig waren en ook thans nog minderjarig zijn. Het betreft de geïntimeerden sub 2, sub 37, en sub 79. Zij konden en kunnen dus niet zelfstandig in rechte optreden, zodat het hof het vonnis in zoverre ambtshalve dient te vernietigen en deze drie geïntimeerden alsnog niet-ontvankelijk dient te verklaren. Waar hierna wordt gesproken van de Rodafans zijn deze drie geïntimeerden daarvan uitgezonderd.
2.2 De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2, 2.1 tot en met 2.8, een aantal feiten in deze zaak tot uitgangspunt genomen.
Met hun incidentele grieven I, II en III keren de Rodafans zich tegen respectievelijk de rov. 2.4, 2.6 en 2.8 van het vonnis.
Grief I slaagt reeds niet, omdat de Rodafans toegeven dat hetgeen de voorzieningenrechter in rov. 2.4 heeft overwogen juist is.
Volgens grief II zou de voorzieningenrechter buiten de rechtsstrijd van partijen zijn getreden door in zijn vonnis onder 2.6 de definitie van het begrip publiek in art. 1 sub b van de standaardvoorwaarden van de KNVB (hierna: de standaard-voorwaarden) te vermelden, omdat partijen daarop geen beroep hebben gedaan. Ook deze grief slaagt niet. De standaard-voorwaarden zijn in eerste aanleg overgelegd en de inhoud daarvan is niet bestreden. Het staat de voorzieningenrechter dan vrij indien hij dat noodzakelijk acht voor de onderbouwing van zijn beslissing, een daarin gegeven definitie aan te halen. Bovendien halen de Rodafans vorenbedoelde definitie in § 15.5 van hun memorie van antwoord zelf aan om het toepassingsbereik van de standaardvoorwaarden aan de orde te kunnen stellen, zodat deze definitie thans zeker deel is van de rechtsstrijd.
Grief III slaagt evenmin, omdat ook hier de Rodafans toegeven dat de vaststelling door de voorzieningenrechter juist is. Op hetgeen zij verder bij deze grief aan de orde stellen komt het hof zo nodig hierna terug.
Voor het overige bestaat geen geschil over de feiten, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
2.2 Kort samengevat gaat het in deze zaak om het volgende.
Op 22 maart 2006 vond in de Amsterdam Arena een wedstrijd plaats tussen de betaaldvoetbalclubs Ajax en Roda JC. De wedstrijd was aangemerkt als een A-wedstrijd, dat wil zeggen een wedstrijd met een laag risico waar supporters zelfstandig heen mogen reizen. Ongeveer 200 supporters (hierna: de groep), waaronder de Rodafans, hebben door tussenkomst van het Fanproject Kerkrade 98 (hierna: het Fanproject) toegangs-kaarten voor deze wedstrijd gekocht en zijn met vijf bussen naar Amsterdam gereisd, begeleid door negen stewards. De groep is uitgestapt op een parkeerplaats aangeduid met P-bus en is verder lopend –een afstand van minder dan één kilometer- in de richting van vak K van de Arena gegaan. Tijdens deze wandeling heeft de politie aanleiding gevonden in te grijpen. De groep is ingesloten tussen dranghekken en 188 Roda JC supporters, waaronder de Rodafans, zijn afgevoerd naar politiebureaus in Amsterdam. Ieder van hen is verhoord, heeft een kennisgeving van bekeuring gekregen wegens verstoring van de openbare orde, en is daarna heengezonden. Enige dagen daarna heeft de KNVB aan ieder van de Rodafans bij deurwaardersexploit een stadionverbod doen aanzeggen voor de periode 1 april 2006 tot 1 januari 2007.
2.3 De Rodafans vorderden in eerste aanleg, kort samengevat:
primair, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
1. KNVB de uitvoering van de stadionverboden te ontzeggen,
2. dan wel de KNVB te verbieden om de stadionverboden uit te voeren dan wel door derden zoals de BVO’s te laten uitvoeren,
3. dan wel de werking van de stadionverboden op te heffen;
subsidiair aan de KNVB, op straffe van verbeurte van een dwangsom, het primair gevorderde op te leggen totdat er door de strafrechter en de civiele bodemrechter is geoordeeld over het feit of eisers artikel 2.1 van de APV van Amsterdam hebben overtreden, dan wel door de civiele bodemrechter is geoordeeld dat eisers zich zodanig hebben gedragen dat zij het belang en/of het aanzien van het voetbal hebben geschaad.
2.4 De voorzieningenrechter heeft –zakelijk weergegeven- overwogen (rov. 4.1) dat door aankoop van een toegangsbewijs tussen ieder van de Rodafans en de KNVB een contractuele relatie is komen te bestaan, en dat niet betwist is dat de standaardvoorwaarden van de KNVB van toepassing zijn, aan welke voorwaarden de KNVB de bevoegdheid ontleent sancties waaronder stadionverboden op te leggen.
Tegen die overweging is geen grief gericht zodat het voorgaande het hof tot uitgangspunt strekt.
Het hof merkt daarbij op dat de Rodafans zowel in eerste aanleg (pleitnota mr. Van Geelkerken blz 16 bovenaan) als in hoger beroep (§ 6.2.6 MvA) uitdrukkelijk hebben aanvaard dat de KNVB op grond van art. 10 lid 2 van de standaardvoorwaarden bevoegd is tot het opleggen van een stadionverbod.
Eerst bij pleidooi (§ 2.16 pleitnota mr. Van Geelkerken in appèl) hebben de Rodafans de stelling betrokken dat de KNVB geen gebruikster van de standaardvoorwaarden is en –zo begrijpt het hof- dus niet bevoegd is een stadionverbod op te leggen.
Voor zover de Rodafans dat bedoelen als een nieuwe incidentele grief, heeft te gelden dat deze buiten bespreking moet blijven omdat de KNVB de rechtsstrijd op dit punt in dit stadium niet uitdrukkelijk heeft aanvaard. Voor zover de Rodafans dit slechts bedoelen als een aanvulling van hun stellingen heeft te gelden dat deze aanvulling in strijd is met hetgeen zij eerder (ook in hoger beroep) uitdrukkelijk hebben erkend en hun daarom niet meer kan baten.
2.5 Voorts heeft de voorzieningenrechter –zakelijk weergegeven- overwogen (rov. 4.14) dat de primaire vordering van de Rodafans niet voor toewijzing vatbaar is doch hun subsidiaire vordering wel, en de KNVB verboden om uitvoering te geven aan een stadionverbod tot ten aanzien van de desbetreffende Rodafan door de strafrechter is geoordeeld dat deze art. 2 lid 1 van de APV van Amsterdam (APV) heeft overtreden of de civiele bodemrechter heeft geoordeeld dat deze zich zodanig heeft gedragen dat deze het belang van het voetbal heeft geschaad.
De principale grieven I tot en met III lenen zich voor gezamenlijke behandeling daar zij alle zijn gericht tegen voormeld oordeel van de voorzieningenrechter en de gronden waarop dit berust.
2.6 Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor onder 2.2 tot uitgangspunt is genomen, voert de KNVB nog het volgende aan.
Er zijn in verband met de wedstrijd Ajax-Roda JC in totaal 20 bussen met Roda JC supporters naar Amsterdam gereisd. Met de supporters van 15 bussen is geen enkel probleem geweest.
De overige vijf bussen waren georganiseerd door het Fanproject, bestaande uit de fanatieke aanhang van Roda JC waarmee bij diverse wedstrijden moeilijkheden zijn geweest. Politieobservanten uit Kerkrade hebben de Amsterdamse politie op voorhand gemeld dat deze supporters behoorden tot een risicogroep. Tijdens de rit van Kerkrade naar Amsterdam is door de passagiers van deze vijf bussen overmatig alcohol gebruikt. In ten minste drie van de vijf bussen hing een opgefokte sfeer en werden anti-joden liederen gezongen, zoals “Hamas, hamas, joden aan het gas”. Een en ander blijkt volgens de KNVB voldoende uit de door de buschauffeurs afgelegde verklaringen.
Bij het uitstappen uit de vijf bussen werd massaal geroepen “Kerkrade hooligans”, “Ajax, joden” en “Hamas, Hamas”. De groep gedroeg zich zowel tegenover Ajax-supporters als tegenover leden van de mobiele eenheid (ME) agressief. Men deed pogingen om uit de groep weg te rennen om vervolgens daarin weer terug te keren, ten einde daarmee de controle door stewards, politie en ME te bemoeilijken. Ter hoogte van het Ajax supportershome heeft een groot deel van de groep een poging gedaan in de richting daarvan uit te breken hetgeen de ME heeft weten te verhinderen. Vanuit de groep zijn tegenover Ajax-supporters slaande een schoppende bewegingen gemaakt, zijn Ajax-supporters uitgedaagd met kreten als “Limburg hooligans”, “Kerkrade hooligans”, “Amsterdam jodenclub”, “Ajax jodenclub” en “joden”, zijn leden van de ME bespuugd en is met stenen en blikjes gegooid. Nadat de groep was ingesloten is er gepoogd de hekken te vernielen, zijn er opnieuw kwetsende spreekkoren aangevangen en werden er sissende gasgeluiden gemaakt. Ter onderbouwing van dit een en ander verwijst de KNVB naar de door haar overlegde processen-verbaal van de politie.
2.7 De Rodafans bestrijden niet althans niet voldoende, dat de door de KNVB genoemde incidenten zich hebben voorgedaan, maar stellen daartegenover -naar de kern genomen- dat zij daar part noch deel aan hebben gehad en derhalve de openbare orde niet hebben verstoord. Volgens hen is het opleggen van een stadionverbod derhalve niet gerechtvaardigd.
2.8 De KNVB onderbouwt haar klacht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter (rov. 4.13) dat er gerede twijfel bestaat of ten aanzien van (een deel van) de Rodafans het stadionverbod bij toetsing door de strafrechter of de civiele bodemrechter in stand zal worden gelaten, als volgt.
Bestrijding van voetbalvandalisme staat hoog op de maatschappelijke en politieke agenda. Overheid, politie, justitie en de KNVB spannen zich gezamenlijk in om dat te bestrijden. Het college van procureurs-generaal heeft de Aanwijzing bestrijding van voetbalvandalisme en –geweld (hierna: de aanwijzing) opgesteld waarin regels zijn gegeven voor een lik-op-stukbeleid. Op grond daarvan verstrekt het OM aan de KNVB strafrechtelijke informatie (de melding) ten aanzien van verdachten van aan voetbalvandalisme gerelateerde strafbare feiten. De KNVB heeft zich verplicht iedere melding te laten volgen door een stadionverbod. Dat verbod vindt zijn grondslag in art. 10 lid 2 van de standaardvoorwaarden dat luidt:
De KNVB is gerechtigd om, (landelijke) Stadionverboden op te leggen aan een ieder die volgens een melding van een Club of het openbaar ministerie in of buiten het Stadion in het kader van een Voetbalwedstrijd:
- heeft gehandeld in strijd met deze Standaardvoorwaarden;
- een strafbaar feit heeft begaan;
- zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het aanzien en/of het belang van het voetbal wordt geschaad (...)”
De KNVB heeft ten aanzien van ieder van de Rodafans een melding van het openbaar ministerie ontvangen dat art. 2 lid 1 APV is overtreden. Zij was derhalve gehouden aan ieder van de Rodafans een stadionverbod op te leggen, aldus de KNVB.
2.9 Art. 2 lid 1 APV luidt:
“Het is verboden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw of vaartuig deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen, in groepsverbanden dan wel afzonderlijk anderen lastig te vallen, te vechten of op andere wijze de orde te verstoren.”
Waar het nu om gaat is of reeds thans valt aan te nemen dat van de Rodafans kan worden gezegd dat zij art. 2 lid 1 APV hebben overtreden, ook zonder dat zij terzake onherroepelijk zijn veroordeeld.
Er zijn geen, althans volstrekt onvoldoende gegevens gebleken om een feitelijke gedraging als onder 2.6 omschreven ten aanzien van ieder van de individuele Rodafans te kunnen aannemen. Maar volgens de KNVB gaat het daar in dit geval ook niet om. Vanuit de groep is art. 2 lid 1 APV overtreden en het enkele feit dat de Rodafans deel uitmaakten van de groep bracht het risico mee dat zij art. 2 lid 1 APV zouden overtreden, ook al hebben zij zich zelf (wellicht) niet schuldig gemaakt aan ordeverstoring. Een Roda JC supporter weet dat wanneer hij meereist met Fanproject het risico aanwezig is dat er problemen ontstaan met supporters van de thuisclub of met de politie. Hij kan er ook voor kiezen mee te reizen met een van de rustiger supportersverenigingen van Roda JC. Maar ook als een supporter niet op de hoogte was van het Fanproject, dan had hem tijdens de busreis duidelijk moeten worden om wat voor soort groep het ging. Na aankomst in Amsterdam had hij zich aan de groep kunnen onttrekken. Die gelegenheid bestond ook nog nadat de eerste schermutselingen al hadden plaatsgevonden, aldus nog steeds de KNVB.
2.10 Het hof acht vooralsnog niet aannemelijk dat iedere Roda JC supporter ervan op de hoogte kan zijn dat reizen met het Fanproject een risico van ordeverstoring inhoudt. De KNVB onderbouwt dit onvoldoende. Het hof wijst erop dat de KNVB aanvankelijk sprak over de fanatieke supporters van Roda JC als “de Fansite”, maar zij heeft moeten erkennen dat deze Fansite niet bestaat. Pas bij pleidooi in hoger beroep is de KNVB de fanatieke supporters als het Fanproject gaan aanduiden. In dat licht bezien kan vooralsnog niet gezegd worden dat de groep die met de vijf bussen uit Kerkrade is vertrokken, een zodanige samenhang had dat kan worden gesproken van het voor strafbaarheid in de zin van art. 2 lid 1 APV vereiste groepsverband.
Evenmin acht het hof aannemelijk dat de Rodafans zich nadat zij op P-bus uit de vijf bussen waren gestapt, uit de groep hadden kunnen verwijderen. De groep werd begeleid door stewards en ter plaatse was dadelijk politie aanwezig. Nu als feit van algemene bekendheid mag worden aangenomen dat het optreden van stewards en politie erop is gericht bezoekende supporters bij elkaar, en gescheiden van de supporters van de thuisclub, te houden, kan niet anders worden verondersteld dan dat stewards en politie niet hadden geaccepteerd dat in de groep aanwezige personen deze zouden hebben verlaten. Dat vindt ook bevestiging in hetgeen de KNVB in § 10.8 van haar appeldagvaarding heeft aangevoerd, waaruit volgt dat de politie optrad wanneer mensen uit de groep probeerden “uit te breken”.
Bij deze stand van zaken acht het hof het niet waarschijnlijk dat de strafrechter de Rodafans zal veroordelen wegens overtreding van art. 2 lid 1 APV enkel omdat zij aanwezig waren in een groep van waaruit de orde is verstoord, zodat een en ander naar het voorlopig oordeel van het hof een onvoldoende grond oplevert om een stadionverbod ten aanzien van de Rodafans te rechtvaardigen.
2.11 Het mag zo zijn dat de KNVB zich tegenover haar ketenpartners heeft verbonden steeds wanneer zij een melding krijgt een stadionverbod op te leggen, maar dat laat onverlet –zoals ook in art. 2 lid 8 van de aanwijzing tot uitdrukking is gebracht- dat zij hierin een eigen verantwoordelijk heeft, welke in dit geval hieruit bestaat dat zij alvorens een voor voetbalsupporters zo verstrekkende maatregel als een stadionverbod op te leggen, dient na te gaan op welke grond dit geschiedt en of globaal gezien daarvoor een voldoende feitelijke grondslag aanwezig is. De KNVB heeft dat in dit geval ten onrechte kennelijk nagelaten.
2.12 De KNVB wijst erop dat zij naast overtreding van art. 2 lid 1 APV aan het stadionverbod ook ten grondslag heeft gelegd dat de Rodafans het aanzien en de belangen van het voetbal hebben geschaad.
Ook hier wreekt zich dat de KNVB ten aanzien van geen van de Rodafans heeft onderbouwd op welke wijze deze zich feitelijk heeft misdragen anders dan door in de groep aanwezig te zijn. Ook hier wenst de KNVB kennelijk uit te gaan van een aansprakelijkheid van de Rodafans op grond van het deeluitmaken van een groep van waaruit misdragingen hebben plaatsgevonden. Onder verwijzing naar hetgeen het hof hiervoor onder 2.10 heeft overwogen, komt het –mutatis mutandis- tot het voorlopig oordeel dat ook de gestelde schending van het aanzien van het voetbal in de gegeven omstandigheden geen voldoende grondslag biedt om een stadionverbod op te leggen.
2.13 De voorzieningenrechter heeft derhalve op goede grond overwogen als hij in rov. 4.13 heeft gedaan, zodat de principale grieven I tot en met III tevergeefs zijn opgeworpen. De principale grieven IV tot en met VI kunnen in het licht van het vorenoverwogene dan evenmin slagen.
2.14 De Rodafans hebben geen incidentele grief gericht tegen de overweging van de voorzieningenrechter (rov. 4.14) dat hun primaire vordering niet toewijsbaar is. Evenmin hebben zij iets aangevoerd waaruit kan volgen dat het oordeel van de voorzieningenrechter ten aanzien van hun primaire vordering onjuist is. Er is dus geen grond om deze alsnog toe te wijzen.
Nu de subsidiaire vordering van de Rodafans wel is toegewezen op de wijze als omschreven in het dictum van het vonnis, en de Rodafans niet hebben betoogd dat zij vernietiging van het vonnis wensen om een ander dictum ten aanzien van hun subsidiaire vordering te verkrijgen, kan hun incidenteel beroep niet slagen. Bij de behandeling van hun incidentele grieven IV tot en met VIII hebben de Rodafans dan geen belang, omdat dit niet tot een andere uitkomst van het hoger beroep zal leiden.
3. Slotsom en kosten
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen voor zover gewezen tegen de geïntimeerden sub 2, 37 en 79, en hen alsnog niet-ontvankelijk verklaren. Geen van de principale of incidentele grieven slaagt, en nu ook overigens niet van een grond voor vernietiging van het vonnis is gebleken, zal dit worden bekrachtigd. De KNVB heeft de kosten van het principale beroep te dragen; de Rodafans die van het incidentele beroep.
4. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover op vordering van de geïntimeerden sub 3, 37 en 79 gewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voormelde geïntimeerden alsnog niet-ontvankelijk in hun vordering;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
verwijst de KNVB in de proceskosten in principaal beroep en begroot die kosten voor zover tot heden aan de kant van de Rodafans gevallen, op € 296,-- voor verschotten en op € 2.682,-- voor salaris van de procureur;
verwijst de Rodafans in de proceskosten in incidenteel beroep en begroot die kosten voor zover tot heden aan de kant van de KNVB gevallen, op € 1.341,-- voor salaris van de procureur;
verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. M. Coeterier, mr. J.H. Huijzer en mr. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2006.