Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1379

Datum uitspraak2006-11-01
Datum gepubliceerd2006-11-02
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers0500599
Statusgepubliceerd


Indicatie

[geïntimeerden] hebben een verlenging van de periode voor het straat- en contactverbod gevraagd op grond van hun stelling dat [appellant 1] sinds de uitspraak in eerste aanleg reeds vier keer het hem opgelegde verbod heeft overtreden. [appellant 1] heeft deze stelling betwist. In het kader van dit kort geding is geen plaats voor bewijslevering, zodat in dit geding de juistheid van deze stelling van [geïntimeerden] niet kan komen vast te staan. De hierop gebaseerde vorderingen komen reeds op die grond niet voor toewijzing in aanmerking. De vraag of een vordering tot betaling van verbeurde dwangsommen kan worden ingesteld bij wege van vermeerdering van eis in hoger beroep tegen een vonnis waarbij die dwangsommen zijn opgelegd, behoeft daarom geen beantwoording meer.


Uitspraak

Arrest d.d. 1 november 2006 Rolnummer 0500599 HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: 1. [appellant 1], wonende te [woonplaats appellant 1], toevoeging, hierna ook te noemen: [appellant 1], procureur: mr P. Stehouwer, 2. [appellant 2], wonende te [woonplaats appellant 2], hierna ook te noemen: [appellant 2], appellanten in het principaal en geïntimeerden in het incidenteel appel, in eerste aanleg: gedaagden, tegen 1. [geïntimeerde 1], wonende te [woonplaats geïntimeerde 1], toevoeging, 2. [geïntimeerde 2], wonende te [woonplaats geïntimeerde 2], toevoeging, geïntimeerden in het principaal en appellanten in het incidenteel appel, in eerste aanleg: eisers, hierna te noemen: [geïntimeerden] procureur: mr P. Tuinman. Het geding in eerste instantie In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kortgeding- vonnis uitgesproken op 28 oktober 2005 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen. Het geding in hoger beroep Bij exploot van 23 september 2005 is door [appellant 1] en [appellant 2] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van 7 december 2005. Ter rolle van 15 februari 2006 heeft mr Stehouwer zich ten aanzien van [appellant 2] als procureur onttrokken. [appellant 1] heeft vervolgens een memorie van grieven genomen. De conclusie van de memorie van grieven luidt: "het vonnis van de Rechtbank Groningen tussen partijen gewezen onder registratienummer 82265 KG ZA 05/299 d.d. 28 oktober 2005 te vernietigen en opnieuw rechtdoende, voorzoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: de proceskosten in beide instanties te compenseren in dier voege dat partijen ieder hun eigen proceskosten dienen te voldoen." Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerden] verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd met als conclusie: "MET CONCLUSIE VAN ANTWOORD: Tot bevestiging van het vonnis d.d. 28 oktober 2005 van de Voorzieningenrechter bij de Rechtbank Groningen en tot afwijzing van de eis van [appellant 1], met veroordeling van [appellant 1] in de proceskosten in beide instanties. MET CONCLUSIE IN INCIDENTEEL BEROEP: Dat uw Gerechtshof bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: - Bepaalt dat [appellant 1] tot op heden aan dwangsommen op grond van het vonnis d.d. 28 oktober 2005 verbeurd heeft in totaal euro 200,-- en dit bedrag aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] dient te betalen. - Bepaalt dat de periode van het tegen [appellant 1] uitgesproken straat- en contactverbod ingaande 4 mei 2006 wordt verlengd met nogmaals 6 maanden. - Bepaalt dat het bedrag van de dwangsom, door de Voorzieningenrechter vastgesteld op euro 50,-- per overtreding, wordt verhoogd tot euro 100,-- per overtreding met een maximum van euro 2.000,-- in plaats van het door de Voorzieningenrechter vastgestelde maximum euro 1.000,--. - Met veroordeling van [appellant 1] in de proceskosten van het incidenteel beroep." Door [appellant 1] is in het incidenteel appel geantwoord met als conclusie: "- appellanten in het incidentele appèl niet ontvankelijk te verklaren, althans en in elk geval hun hen vorderingen te ontzeggen. - met veroordeling van appellanten in het incidentele appèl in de kosten van dit beroep." Tenslotte hebben [appellant 1] en [geïntimeerden] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. De grieven [appellant 1] heeft in het principaal appel één grief opgeworpen. [geïntimeerden] hebben in het incidenteel appel twee grieven opgeworpen. De beoordeling In het principaal appel 1. Het hof is van oordeel dat [appellant 1] en [appellant 2] op grond van art. 335 Rv in hun hoger beroep niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, nu voor hen, als in eerste aanleg niet verschenen gedaagden, tegen het vonnis van 28 oktober 2005 slechts het rechtsmiddel van verzet openstond. Dit betekent ook dat de gevolgen van het feit dat de procureur zich ten aanzien van [appellant 2] heeft onttrokken, in dit verband verder onbesproken kunnen blijven. In het incidenteel appel 2. Hoewel [geïntimeerden] geen expliciete grieven hebben voorgedragen, leidt het hof uit hun toelichting in de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel beroep af dat zij van mening zijn dat de in eerste aanleg bepaalde periode van zes maanden voor het straat- en contactverbod te kort is en voorts dat de opgelegde dwangsom per overtreding van deze verboden te laag is. Dat laatste moet worden beschouwd als een vermeerdering van eis jegens [appellant 1], evenals de door [geïntimeerden] in hoger beroep gevorderde betaling van euro 200,= wegens volgens haar door [appellant 1] verbeurde dwangsommen. 3. Nu [appellant 1] geen bezwaar heeft gemaakt tegen deze eisvermeerdering, zal het hof deze in zijn beoordeling betrekken. 4. [geïntimeerden] hebben een verlenging van de periode voor het straat- en contactverbod gevraagd op grond van hun stelling dat [appellant 1] sinds de uitspraak in eerste aanleg reeds vier keer het hem opgelegde verbod heeft overtreden. [appellant 1] heeft deze stelling betwist. In het kader van dit kort geding is geen plaats voor bewijslevering, zodat in dit geding de juistheid van deze stelling van [geïntimeerden] niet kan komen vast te staan. De hierop gebaseerde vorderingen komen reeds op die grond niet voor toewijzing in aanmerking. De vraag of een vordering tot betaling van verbeurde dwangsommen kan worden ingesteld bij wege van vermeerdering van eis in hoger beroep tegen een vonnis waarbij die dwangsommen zijn opgelegd, behoeft daarom geen beantwoording meer. Slotsom in het principaal en incidenteel appel 5. Het hof zal [appellant 1] en [appellant 2] als de in het ongelijk te stellen partijen in de kosten van het principaal appel veroordelen (tarief I, 1 punt). Voor een compensatie van de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen proceskosten betaalt, acht het hof geen plaats. Weliswaar zijn [appellant 1] en [geïntimeerde 1] gewezen echtelieden en zijn [appellant 2] en [geïntimeerde 2] broers, maar, nu deze procedure zijn oorsprong vindt in een vordering wegens onrechtmatig gedrag van [appellant 1] en [appellant 2] jegens [geïntimeerden], is het hof van oordeel dat in de onderhavige zaak de (gewezen) familierechtelijke verhouding van partijen tot elkaar geen aanleiding behoort te zijn voor een compensatie van de proceskosten als hiervoor bedoeld. 6. [geïntimeerden] zullen, mee in het licht van de vorige rechtsoverweging, als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van [appellant 1] in het incidenteel appel worden veroordeeld (tarief I, 0,5 punt). Beslissing Het gerechtshof in het principaal appel verklaart [appellant 1] en [appellant 2] niet-ontvankelijk in het hoger beroep; veroordeelt [appellant 1] en [appellant 2] in de kosten van het geding, tot deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op euro 291,= voor verschotten en op euro 632,= voor het salaris van de procureur; bepaalt dat van voormeld bedrag euro 218,25 aan verschotten en euro 632,= voor salaris voor de procureur aan de griffier dient te worden voldaan, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv; en in het incidenteel appel bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant 1] begroot op nihil voor verschotten en op euro 316,= voor het salaris van de procureur; bepaalt dat het voormelde bedrag aan de griffier dient te worden voldaan, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv; wijst af het meer of anders gevorderde. Aldus gewezen door mrs Streppel, voorzitter, Verschuur en Keur, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Mellink als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 1 november 2006.