Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1373

Datum uitspraak2006-11-02
Datum gepubliceerd2006-11-02
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/53880, 05/53997
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ongewenstverklaring / weigering verlenging verblijfsvergunning van geestelijk voorganger / gevaar voor de nationale veiligheid / vovo. De gevraagde voorziening strekt er -onder meer- toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding de gevraagde voorzieningen te treffen, gelet op het feit dat de rechtbank heden, bij uitspraak geregistreerd onder nummers AWB 05/53996, 05/53878, op de beroepen heeft beslist. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 23 en 24 november 2005 vernietigd, bepaald dat verweerder nieuwe besluiten op de bezwaren neemt en met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, Awb de rechtsgevolgen van de besluiten van 14 en 15 juni 2005 geschorst.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam vreemdelingenkamer voorlopige voorziening Uitspraak artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nr.: AWB 05/53880 & AWB 05/53997 V.nr.: 221.502.3853 inzake: [verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1962, van Bosnische nationaliteit, thans (vermoedelijk) verblijvende in Sudan, verzoeker, gemachtigde: mr. M.F. Wijngaarden, advocaat te Amsterdam, tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde: mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te ’s-Gravenhage. I. PROCESVERLOOP 1. Verweerder heeft verzoekers aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “het verrichten van werkzaamheden als geestelijk voorganger of godsdienstleraar/imam ten behoeve van de Stichting Alwaqf Al Islami te Eindhoven” bij besluit van 14 juni 2005 afgewezen. Bij besluit van 15 juni 2005 is verzoeker ongewenst verklaard. Bij bezwaarschriften van 17 juni 2005 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen dit besluit. 2. Bij uitspraak van 15 juli 2005 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats de ongewenstverklaring voor de duur van de behandeling van het bezwaar geschorst en bepaald dat de uitzetting achterwege dient te blijven totdat verweerder op het tegen die ongewenstverklaring ingediende bezwaarschrift heeft beslist. 3. De bezwaren zijn bij besluiten van respectievelijk 23 en 24 november 2005 ongegrond verklaard. Deze besluiten hebben onder meer tot gevolg dat verzoeker na bekendmaking daarvan geen rechtmatig verblijf in Nederland kan hebben, dat hij Nederland uit eigen beweging onmiddellijk moet verlaten en dat verblijf in Nederland strafbaar is op grond van artikel 197 Wetboek van Strafrecht. Tegen de besluiten op bezwaar heeft verzoeker bij beroepschriften van 30 november 2005 beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep schort de rechtsgevolgen van het besluit niet op. 4. Bij brieven van 30 november 2005 is verzocht voorlopige voorzieningen te treffen die ertoe strekken de werking van de ongewenstverklaring op te schorten totdat op het daartegen ingestelde beroep zal zijn beslist, die verzoeker in staat stellen terug te keren naar Nederland om onder meer zijn beroep uit te oefenen, en om hier te lande te verblijven totdat op de beroepen is beslist. De gronden van de verzoeken zijn ingediend bij brieven van 2 en 5 december 2005. 5. Verzoeker heeft begin december 2005 Nederland verlaten. 6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2006. Verzoeker is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en door diens kantoorgenoot mr. P.J. Schüller. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. 7. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. 8. Nadat verzoekers gemachtigde bij schrijven 1 mei 2006 en verweerder bij schrijven van 7 juni 2006 toestemming hebben verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. Verzoekers gemachtigde heeft bij brief van 28 juni 2006 te kennen gegeven dat hij de op 1 mei 2006 verleende toestemming om zonder nadere zitting uitspraak te doen wenst in te trekken. De rechtbank heeft verzoekers gemachtigde daarop bij brief van 3 augustus 2006 bericht dat het geven van toestemming behoudens bijzondere omstandigheden niet ongedaan kan worden gemaakt. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn niet gesteld. Verzoekers gemachtigde is voorts meegedeeld dat de rechtbank geen termen ziet om het onderzoek te heropenen. II. OVERWEGINGEN 1. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2. De gevraagde voorziening strekt er -onder meer- toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding de gevraagde voorzieningen te treffen, gelet op het feit dat de rechtbank heden, bij uitspraak geregistreerd onder nummers AWB 05/53996 en AWB 05/53878, op de beroepen heeft beslist. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 23 en 24 november 2005 vernietigd, bepaald dat verweerder nieuwe besluiten op de bezwaren neemt en met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van de besluiten van 14 en 15 juni 2005 geschorst. 3. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:84, vierde lid, jo artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten vastgesteld op € 644,-- (1 punt per verzoekschrift, waarde per punt € 322,--). 4. Onder de gegeven omstandigheden is er tevens aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:82, vierde lid, van de Awb, waarin is bepaald dat de uitspraak kan inhouden dat het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk wordt vergoed door de rechtspersoon, aangewezen door de voorzieningenrechter. III. BESLISSING De voorzieningenrechter 1. wijst de verzoeken af; 2. veroordeelt verweerder in de hierboven bedoelde proceskosten, begroot op € 644 (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan verzoeker; 3. bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan verzoeker het ten behoeve van de verzoeken tot voorlopige voorziening betaalde griffierecht ad € 276,- (zegge: tweehonderd en zesenzeventig euro) vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 2 november 2006 door mr. W.J. van Bennekom, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A.M. de Beer, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum. De griffier, De voorzieningenrechter, Afschrift verzonden op: Coll.: D: C Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.