
Jurisprudentie
AZ1369
Datum uitspraak2006-10-26
Datum gepubliceerd2006-11-02
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers937/2005 NOT
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer
Datum gepubliceerd2006-11-02
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers937/2005 NOT
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer
Indicatie
Naar het oordeel van het hof kwam aan de notaris geen verschoningsrecht toe, nu het probandum zag op de vraag of tussen [naam] en klager sub1 een koopovereenkomst tot stand was gekomen. Het hof acht de klacht ongegrond zodat ook in zoverre het beroep moet worden verworpen.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 26 oktober 2006 in de zaak onder rekestnummer 937/2005 NOT van:
1. [naam],
wonende te [plaats],
2. [naam],
wonende te [plaats],
APPELLANTEN,
gemachtigde: mr. J.A.J. Leeman,
t e g e n
MR. [naam],
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. L.H. Rammeloo.
1. Het geding in hoger beroep
Van de zijde van appellanten verder te noemen, klagers, is bij een op 14 juni 2005 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Rotterdam, verder te noemen de kamer, van 21 april 2005, verzonden op 17 mei 2005, waarbij de klacht van geïntimeerde, hierna te noemen de notaris ten aanzien van de klachtonderdelen a, b en c niet ontvankelijk is verklaard en de klacht ten aanzien van klachtonderdeel d ongegrond is verklaard.
1.2. Op 22 juli 2005 is van de zijde van de notaris een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen. Bovendien is op 7 september 2006 van de zijde van de notaris nog een brief - met één bijlage - ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 14 september 2006. Klagers, de notaris en de beide gemachtigden zijn verschenen. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigden aan de hand van een pleitnotitie.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
3.1. Op 16 oktober 2001 is voor de notaris de transportakte verleden betreffende het registergoed van klager sub 2, gelegen aan het [adres] te [plaats]. De koper en nieuwe eigenaar van het registergoed[naam], verder te noemen, [naam]. Bij het transport was klager sub 1, tevens eigenaar van het registergoed grenzend aan het registergoed van klager sub 2, aanwezig. [naam] wenste ook het registergoed van klager sub 1 te kopen en in eigendom te verwerven.
3.2. De notaris heeft in de loop van de maand november 2001 [naam] in verband met problemen met betrekking tot de koop van het registergoed van klager sub 1 verwezen naar de advocaat mr. H.J. Moné, verder te noemen mr. Moné, een toenmalig kantoorgenoot van de notaris.
3.3. Op 15 november 2001 heeft de notaris aan de makelaar van [naam], verder te noemen [naam], een brief geschreven over hetgeen is besproken op 16 oktober 2001 ter gelegenheid van het passeren van voormelde akte.
3.4. Op 2 februari 2004 heeft de notaris een getuigenverklaring afgelegd in de toen bij de rechtbank te Rotterdam aanhangige civiele procedure tussen [naam] en klager sub 1.
4. Het standpunt van klagers
4.1. Klagers verwijten de notaris dat hij niet voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het eerder vermelde transport. De notaris was bekend met de wens van [naam] om tevens het registergoed van klager sub 1 te kopen. In dat verband verwijten klagers de notaris dat hij klager sub 2 voor of tijdens het transport niet heeft geïnformeerd dat er nog onzekerheid bestond over de nog te sluiten koopovereenkomst tussen klager sub 1 en [naam] en de invloed hiervan op de overeenkomst tussen klager sub 2 en [naam].
4.2. De notaris wordt voorts verweten dat hij [naam] heeft doorverwezen naar zijn kantoorgenoot mr. Moné. De notaris heeft hiermee geprobeerd te voorkomen dat zijn eigen rol in het onderhavige transport nader werd bekeken.
4.3. Klagers verwijten de notaris ook dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door een brief te sturen aan [naam], terwijl de notaris bekend was of had moeten zijn met een dreigend conflict tussen [naam] en klager sub 1.
4.4. Ten slotte verwijten klagers de notaris dat hij ten overstaan van de Rechtbank Rotterdam een getuigenverklaring heeft afgelegd. Het stond de notaris niet zonder meer vrij om een getuigenis af te leggen. Hij had zich dan ook op zijn verschoningsrecht moeten beroepen.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris betwist de stellingen van klager gedeeltelijk en verweert zich als volgt.
5.2. Allereerst beroept de notaris zich op de vervaltermijn van artikel 99 lid 12 Wet op het notarisambt, verder te noemen Wna. In dat verband wijst de notaris er op dat de gedragingen van de klachtonderdelen 1, 2 en 3 zoals genoemd in rubriek 4 hebben plaatsgevonden in oktober en november 2001. Sindsdien zijn meer dan drie jaren verstreken. Klagers dienen dan ook niet ontvankelijk te worden verklaard in deze klachtonderdelen.
5.3. De notaris betwist de stelling van klagers dat hij zich op zijn verschoningsrecht had dienen te beroepen. Aangezien het probandum zag op de vraag of tussen [naam] en klager sub 1 een koopovereenkomst tot stand was gekomen, kwam hem geen beroep op zijn verschoningsrecht toe.
6. De ontvankelijkheid van klagers in hun klachten voor zo ver de klachten betrekking hebben op gedragingen in 2001
6.1. Het hof dient de ontvankelijkheid van de klacht te beoordelen aan de hand van het bepaalde in artikel 99 lid 12 Wna. Ingevolge artikel 99 lid 12 Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen.
6.2. De klacht van klagers die betrekking heeft op gedragingen van de notaris bij het transport van het registergoed van klager sub 2 en de daarmee samenhangende verwikkelingen is op 10 januari 2005 ter griffie van de kamer ingekomen.
6.3. De transportakte is op 16 oktober 2001 ten overstaan van de notaris verleden. Hierbij waren klagers beiden aanwezig. Voorts waren zij in ieder geval op 3 januari 2002, de dag waarop het kort geding tussen [naam] en klager sub 1 werd behandeld, op de hoogte van de doorverwijzing van de notaris van [naam] naar mr. Moné, nu blijkens het in de onderhavige procedure overgelegde kortgedingvonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 januari 2002 mr. Moné in dat geding optrad voor[naam]. Op diezelfde dag moeten zij ook bekend zijn gewest met de brief aan [naam] van 15 november 2001, nu de notaris, niet of onvoldoende betwist, heeft gesteld dat deze brief in het kort geding is overgelegd als productie.
6.4 De conclusie moet dan ook zijn dat klagers eerder dan 10 januari 2002 kennis hebben genomen van het handelen van de notaris ter zake van het transport van 16 oktober 2001 en de daarmee gepaard gaande verwikkelingen die hebben geleid tot het kortgedingvonnis van 11 januari 2002. Ten tijde van de indiening van de klacht daarover, 10 januari 2005, was de driejaarstermijn dus reeds verstreken.
6.5. Op grond van het vorengaande zijn de klachtonderdelen 1,2 en 3 zoals genoemd in rubriek 4 niet ontvankelijk voor zover deze klachtonderdelen betrekking hebben op de gedragingen van de notaris in 2001 en dient het beroep in zoverre te worden verworpen.
7. De beoordeling voor zover thans nog aan de orde.
7.1. Aan de orde is nog het klachtonderdeel met betrekking tot de gedragingen van de notaris in 2004. Het betreft hier het afleggen van een getuigenverklaring van de notaris ten overstaan van de rechter-commissaris in civiele zaken in de rechtbank te Rotterdam. Naar het oordeel van het hof kwam aan de notaris geen verschoningsrecht toe, nu het probandum zag op de vraag of tussen [naam] en klager sub1 een koopovereenkomst tot stand was gekomen. Het hof acht de klacht ongegrond zodat ook in zoverre het beroep moet worden verworpen.
7.2. Het hof zal het bewijsaanbod van klagers passeren, reeds omdat dit onvoldoende onderbouwd dan wel niet ter zake dienend is.
7.3. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
7.4. Het onder 6 en 7 vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
8. De beslissing
- Het hof verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, J.C.W. Rang en P.J.N. van Os en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 26 oktober 2006.
Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam
Reg.nr. 02/05
Beslissing op een klacht als bedoeld in artikel 99 van de Wet op het notarisambt van:
dhr. [naam]
wonende te [plaats],
dhr. [[naam]
wonende te [plaats],
klagers,
- tegen -
mr. [naam],
notaris te [plaats],
hierna te noemen de notaris.
1. Het verloop van de procedure
1.1
De Kamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- klaagschrift d.d. 10 januari 2005;
- verweerschrift d.d. 27 januari 2005;
- conclusie van repliek d.d. 4 maart 2005;
- conclusie van dupliek d.d. 15 april 2005;
- pleitnota van klagers overgelegd ter zitting;
- pleitnota van de notaris overgelegd ter zitting.
1.2
De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden tijdens de vergadering van de Kamer op 21 april 2005. Hierbij zijn zowel klagers bijgestaan door advocaat mr. J.A.J. Leeman als de notaris, bijgestaan door advocaat mw. mr. L.H. Rammeloo verschenen. Partijen hebben hun standpunten tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht.
2. Inhoud van de klacht
2.1
De klacht valt in essentie uiteen in vier delen, te weten:
a) de handelwijze van de notaris omstreeks en tijdens het transport van het appartement aan [adres] te [plaats] tussen de heer [[naam] en de[naam] op 16 oktober 2001;
b) het doorverwijzen van de heer [naam] naar advocaat en toenmalig kantoorgenoot, mr. H.J. Moné omstreeks november 2001;
c) de door de notaris geschreven brief aan makelaar [naam] d.d 15 november 2001;
d) de door de notaris afgelegde getuigenverklaring d.d. 2 februari 2004.
2.2
Klagers verwijten de notaris dat hij niet voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het transport van het appartement aan [adres] te [plaats] tussen de heer [naam] en de heer [naam]. De notaris was bekend met de wens van de heer [naam] om tevens het aangrenzende appartement [adres] te [plaats] van de heer [naam] te kopen. Klagers verwijten de notaris dat deze de heer [naam] voor of tijdens het transport van 16 oktober 2001 niet heeft geïnformeerd dat er nog onzekerheid bestond over de nog te sluiten koopovereenkomst tussen de heer [naam] en de heer [naam] en de invloed hiervan op de overeenkomst tussen de heer [naam] en de heer [naam].
2.3
Klagers verwijten de notaris dat hij de heer [naam] heeft doorverwezen naar advocaat en kantoorgenoot mr. H.J. Moné. De notaris heeft hiermee geprobeerd te voorkomen dat zijn rol in het onderhavige transport kritisch bekeken werd.
2.4
Klagers verwijten de notaris dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door een brief te sturen aan de makelaar [naam], terwijl de notaris bekend was of had moeten zijn met een naderende conflict tussen de heer [naam] en de heer [naam]
2.5
Ten slotte verwijten klagers de notaris dat deze ten overstaan van de Rechtbank Rotterdam een getuigenis heeft afgelegd. Het stond de notaris echter niet zonder meer vrij om een getuigenis af te leggen en hij had zich dan ook op zijn verschoningsrecht moeten beroepen.
3. Standpunt van de notaris
3.1
Op grond van artikel 99 lid 2 WNA, kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren nadat klager bekend is geworden met het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven. De notaris stelt dat onderdeel a, b en c van de klacht zich toespitsten op de handelwijze van de notaris rond het transport d.d. 16 oktober 2001alsmede gedragingen in november van dat jaar Daar sindsdien meer dan drie jaren zijn verstreken voordat de klacht is ingediend, stelt de notaris dat op grond van artikel 99 lid 2 WNA klagers in de klachtonderdelen a, b en c als niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
3.2
De notaris betwist dat hij zich op zijn verschoningsrecht had moeten beroepen. Er kwam hem geen beroep op zijn verschoningsrecht toe, daar volgens de notaris sprake was van een koopovereenkomst tussen de heer [naam] en de heer [naam]
4. De beoordeling
4.1
Ter beoordeling van de Kamer staat of de notaris heeft gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 98 van de WNA. Een notaris is aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt, alsmede ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt.
4.2
De Kamer is met de notaris van oordeel dat klagers niet-ontvankelijk zijn in hun klacht ten aanzien van onderdeel a, b en c, daar ingevolge artikel 99, lid 12 WNA een klacht slechts kan worden ingediend gedurende drie jaar nadat klagers bekend zijn geworden met het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven. De onderhavige klachtonderdelen spitsen zich toe op het handelen of nalaten van de notaris rond het transport d.d. 16 oktober 2001. Daar klagers beiden aanwezig waren bij het transport hebben klagers kennis gehad of moeten hebben van de handelswijze van de notaris. Nu klagers de onderhavige klacht pas bij brief van 10 januari 2005 hebben ingediend zijn zij in die klacht ten aanzien van onderdeel a, b en c niet ontvankelijk. Ook van de andere aan de notaris verweten handelingen waren klagers op de hoogte en ook sinds die handelingen is meer dan drie jaren verstreken.
4.3
De Kamer is tevens met de notaris van oordeel dat indien de notaris meent dat er wel degelijke een koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen de heer [naam] en de heer [naam] hij zich niet op zijn verschoningsrecht mag beroepen. Zodoende treft de notaris ten aanzien van zijn getuigenis op 4 februari 2004 geen tuchtrechtelijk verwijt. De Kamer verklaart klachtonderdeel d dan ook ongegrond
5. De beslissing
De Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam,
verklaart klagers niet ontvankelijk in hun klacht ten aanzien van klachtonderdeel a, b en c en verklaart de klacht ten aanzien van klachtonderdeel d ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 21 april 2005 door mrs. F.W.H. van den Emster, R. van der Galiën, J.H.J. Preller, R.G.M. Gores en R. Veenendaal in tegenwoor-digheid van de secretaris, W. Blokland.
Uitgesproken ter openbare vergadering op 17 mei 2005.
De secretaris, De voorzitter,
W. Blokland F.W.H. van den Emster
Deze beslissing is verzonden op:
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.