Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1362

Datum uitspraak2006-11-01
Datum gepubliceerd2006-11-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/6917 AWBZ
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aanvraag huishoudelijke hulp afgewezen. Chronisch vermoeidheidssyndroom. Normale inspanningscapaciteit.


Uitspraak

04/6917 AWBZ Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 17 november 2004, 03/1457 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en Stichting Centrale Zorgverzekeraars, gevestigd te Tilburg (hierna: CZ) Datum uitspraak: 1 november 2006 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. R.A.J. Delescen, advocaat te Roermond hoger beroep ingesteld. CZ heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2006. Namens appellant is, met voorafgaand bericht, niemand verschenen. CZ is verschenen bij gemachtigde, mr. K.T.K. Staffhorst. II. OVERWEGINGEN Voor een weergave van de in dit geding relevante feiten, de in bezwaar en beroep van de zijde van appellant aangevoerde grieven en de van toepassing zijnde regelgeving verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende. Bij besluit van 6 maart 2002 heeft CZ de aanvraag van appellant om huishoudelijk hulp op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) afgewezen. Het tegen dit besluit gerichte bezwaar heeft CZ bij besluit van 14 april 2003 ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 14 april 2003 ongegrond verklaard en heeft daartoe onder meer als volgt overwogen (waar appellant is aangeduid als eiser en CZ is aangeduid als verweerder): ”De rechtbank stelt voorop dat het door verweerder ingestelde onderzoek voldoende zorgvuldig is en een volledige en een verantwoorde basis vorm voor de onderhavige oordeelsvorming. Daartoe overweegt de rechtbank dat naar aanleiding van eisers aanvraag een advies is uitgebracht door het RIO Groot Kempenland en dat verweerder in de kader van de bezwaarprocedure nader onderzoek heeft laten verrichten door GGD Zuidoost-Brabant. In het kader van dit onderzoek hebben gesprekken met eiser plaatsgevonden en tevens is daarbij de door eiser ingebrachte medische informatie van zijn behandelend artsen betrokken. Het betreft hier inlichtingen van eisers psycholoog, internist, zenuwarts en neuroloog. Tevens heeft overleg met eisers huisarts plaatsgevonden alsmede met de indicatieadviseur van het RIO en de revalidatieartsen van Blixembosch en het Leypark met betrekking tot het vigerende beleid ten aanzien van het bij eiser vastgestelde chronisch vermoeidheidssyndroom. Tot slot is in het kader van het onderzoek verwezen naar een aantal wetenschappelijke artikelen in medische tijdschriften, welke artikelen in het bestreden besluit zijn genoemd. Eisers grief dat de medische grondslag van het bestreden besluit onzorgvuldig en onvolledig is, kan derhalve niet slagen. Daarbij overweegt de rechtbank dat eiser zijn opvatting niet heeft onderbouwd met concrete verifieerbare gegevens. De rechtbank concludeert voorts in navolging van verweerder dat het geheel van beschikbare medische gegevens onvoldoende objectiveerbare aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat eiser gelet op de voor hem geldende medische beperkingen is aangewezen op huishoudelijke hulp.”. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en de door haar in de aangevallen uitspraak opgenomen overwegingen. De Raad heeft in hetgeen in hoger beroep is aangevoerd - nagenoeg bij wijze van herhaling van het gestelde in eerste aanleg - geen aanknopingspunten gevonden om anders te oordelen dan de rechtbank. De inhoud van de vanwege appellant aan de Raad toegezonden brief van Prof. Dr. K. De Meirleir van 26 mei 2005 waaruit ondermeer blijkt dat de inspanningscapaciteit van appellant normaal is geeft geen reden de indicatiestelling, waarop het besluit tot afwijzing van de gevraagde huishoudelijke hulp is gebaseerd, voor onjuist te houden. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak; Deze uitspraak is gedaan door M.I. ’t Hooft. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 november 2006. (get.) M.I. ’t Hooft. (get.) R.L. Rijnen.