
Jurisprudentie
AZ1338
Datum uitspraak2006-11-01
Datum gepubliceerd2006-11-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/923086-05
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/923086-05
Statusgepubliceerd
Indicatie
De rechtbank veroordeelt een inwoner van Drachten overeenkomstig de eis van de officier van justitie tot een 10 maanden gevangenisstraf, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, voor het op 2 verschillende locaties voorhanden hebben van grote partijen illegaal vuurwerk. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de gevorderde straf te matigen, nu de officier van justitie in zijn eis al rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de rechtbank heeft vastgesteld dat de eis ver beneden de voor vuurwerkzaken geldende richtlijnen is.
De rechtbank heeft tegen deze verdachte een afzondelijk vonnis uitgesproken terzake van handel in illegale sigaretten en export van een partij softdrugs.
Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Economische kamer
Parketnummer: 06/923086-05
Uitspraak d.d.: 1 november 2006
Tegenspraak/ dip
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres]
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 oktober 2006.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 december 2005, te Wier, gemeente Menaldumadeel, samen en
in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, al dan niet
opzettelijk, consumentenvuurwerk, te weten
3000, althans een aantal vuurpijlen,
540, althans een aantal mortieren
en/of
1724, althans een aantal flowerbeds, voorhanden heeft gehad, ten aanzien
waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de
ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 24, derde lid, van de
Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde regels, immers was voornoemd vuurwerk
niet voorzien van:
a. de aanduiding: "Geschikt voor particulier gebruik";
b. een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat
bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker
en/of omstanders kon ontstaan,
en/of
a. had (een deel van) voornoemd vuurwerk een zodanige constructie, was (een
deel van) voornoemd vuurwerk zodanig vervaardigd en/of verkeerde (een deel
van) voornoemd vuurwerk in een zodanige staat,
b. was (een deel van) voornoemd vuurwerk, wat aard, samenstelling en overige
eigenschappen van het materiaal betreft, zodanig, en
c. functioneerde (een deel van) voornoemd vuurwerk zodanig,
dat bij gebruik niet overeenkomstig de gebruiksaanwijzing van dat vuurwerk
letsel of schade kon ontstaan
art 1.2.2 lid 1 ahf/ond a Vuurwerkbesluit
art 2.1.3 lid 1 Vuurwerkbesluit
2.
hij op of omstreeks 06 december 2005, te Hattemerbroek, gemeente Oldebroek,
samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, al dan niet
opzettelijk, consumentenvuurwerk, te weten
314, althans een aantal flowerbeds,
176, althans een aantal Romeinse kaarsen,
15, althans een aantal vuurpijlen
en/of
36, althans een aantal Mortier en/of mortierbommen,
voorhanden heeft gehad en/of heeft afgeleverd aan [medeverdachte], althans aan
één of meer anderen, ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het
Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit
krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde
regels, immers was voornoemd vuurwerk niet voorzien van:
a. de aanduiding: "Geschikt voor particulier gebruik";
b. een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat
bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker
en/of omstanders kon ontstaan,
en/of
a. had (een deel van) voornoemd vuurwerk een zodanige constructie, was (een
deel van) voornoemd vuurwerk zodanig vervaardigd en/of verkeerde (een deel
van) voornoemd vuurwerk in een zodanige staat,
b. was (een deel van) voornoemd vuurwerk, wat aard, samenstelling en overige
eigenschappen van het materiaal betreft, zodanig, en
c. functioneerde (een deel van) voornoemd vuurwerk zodanig,
dat bij gebruik niet overeenkomstig de gebruiksaanwijzing van dat vuurwerk
letsel of schade kon ontstaan;
art 1.2.2 lid 1 ahf/ond a Vuurwerkbesluit
art 2.1.3 lid 1 Vuurwerkbesluit
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij omstreeks 7 december 2005, te Wier, gemeente Menaldumadeel, samen en in vereniging met een ander, opzettelijk consumentenvuurwerk, te weten 3000 vuurpijlen, 540 mortieren
en 1715 flowerbeds, voorhanden heeft gehad, ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde regels, immers was voornoemd vuurwerk niet voorzien van:
a. de aanduiding: "Geschikt voor particulier gebruik";
b. een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat
bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker
en/of omstanders kon ontstaan.
2.
hij op 6 december 2005, te Hattemerbroek, gemeente Oldebroek, samen en in vereniging met anderen, opzettelijk consumentenvuurwerk, te weten 314 flowerbeds, 176 Romeinse kaarsen, 15 vuurpijlen en 36 mortierbommen, voorhanden heeft gehad, ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde regels, immers was voornoemd vuurwerk niet voorzien van:
a. de aanduiding: "Geschikt voor particulier gebruik";
b. een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat
bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker
en/of omstanders kon ontstaan,
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten las-te gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
1 en 2 telkens:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 24, eerste lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen, opzettelijk begaan.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden – dat verdachte en zijn mededader(s) vanwege geldelijk gewin grote hoeveelheden illegaal en zeer krachtig vuurwerk voorhanden hebben gehad. Het is algemeen bekend dat het gebruik van zodanig vuurwerk zeer ernstige risico’s pleegt op te leveren. Die risico’s zijn er niet alleen voor degene die het vuurwerk afsteekt, maar ook voor niets vermoedende omstanders.
Door en namens verdachte is verzocht bij de hoogte van de op te leggen straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waardoor hij zou zijn gekomen tot het plegen van de strafbare feiten.
De officier van justitie heeft bij de onderbouwing van zijn vordering al aangegeven met die omstandigheden rekening te hebben gehouden en de rechtbank heeft vastgesteld dat de eis ver beneden de voor vuurwerkzaken geldende richtlijnen is. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding de straf zoals is gevorderd te matigen of om, in plaats van een gevangenisstraf, een werkstraf op te leggen.
De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen:
- 10, 14a, 14b, 14c, 27, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen;
- 1.2.2 en 2.1.3 van het Vuurwerkbesluit.
Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot vijf maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door mrs. Van Hoorn, voorzitter, Borgerhoff Mulder en Hemrica, rechters,
in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
1 november 2006.