
Jurisprudentie
AZ1293
Datum uitspraak2006-11-01
Datum gepubliceerd2006-11-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200600075/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200600075/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 22 april 2005 heeft appellant (hierna: de Minister) de beslissingen inzake huursubsidie voor de woning [locatie] te [plaats] voor de subsidiejaren 2000-2001, 2001-2002, 2002-2003, 2003-2004 en 2004-2005 herzien. Bij besluit van 29 april 2005 heeft de Minister zijn besluit van 13 juni 2000 inzake huursubsidie voor voormelde woning voor het subsidiejaar 1999-2000 herzien en het totale voor de subsidieperiode 1999-2005 aan [wederpartij] toegekende subsidiebedrag van € 11.827,35 teruggevorderd.
Uitspraak
200600075/1.
Datum uitspraak: 1 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/1182 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 december 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2005 heeft appellant (hierna: de Minister) de beslissingen inzake huursubsidie voor de woning [locatie] te [plaats] voor de subsidiejaren 2000-2001, 2001-2002, 2002-2003, 2003-2004 en 2004-2005 herzien. Bij besluit van 29 april 2005 heeft de Minister zijn besluit van 13 juni 2000 inzake huursubsidie voor voormelde woning voor het subsidiejaar 1999-2000 herzien en het totale voor de subsidieperiode 1999-2005 aan [wederpartij] toegekende subsidiebedrag van € 11.827,35 teruggevorderd.
Bij besluit van 8 juni 2005 heeft de Minister het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 december 2005, verzonden op 19 december 2005, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Minister bij brief van 30 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 3 januari 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 januari 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 20 februari 2006 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2006, waar de Minister, vertegenwoordigd door mr. G. van Zon, ambtenaar van het ministerie, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. M.E. Kwinkelenberg, advocaat te Almere, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, sub 1, van de Huursubsidiewet, zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, is huurder de persoon die zijn hoofdverblijf heeft in een door hem gehuurde woning.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huursubsidiewet, zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de toekenning herzien, als de huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet.
2.2. Aan de besluiten van 22 april 2005 en 29 april 2005 tot herziening van de toegekende huursubsidies en tot terugvordering hiervan en aan de beslissing op bezwaar, heeft de Minister een nota van de Inlichtingen- en Opsporingsdienst (hierna: IOD) ten grondslag gelegd. Uit onderzoek is volgens de Minister gebleken dat [wederpartij] niet zijn hoofdverblijf had in de huurwoning [locatie] te [plaats], als gevolg waarvan hem ten onrechte huursubsidie is toegekend.
2.3. De Minister betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de beslissing op bezwaar in strijd is genomen met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4. De nota van de IOD is gebaseerd op onderzoek van de Sociale Recherche Almere en op nader onderzoek van de IOD zelf. Het onderzoek bestaat onder meer uit observaties en uit samenvattingen van getuigenverklaringen en verhoren van verdachten. Door te oordelen dat de nota als motivering van de beslissing op bezwaar tekortschiet omdat de in de nota van de IOD vermelde observatiegegevens slechts op een beperkte observatieperiode zien, heeft de rechtbank miskend dat de beslissing op bezwaar ook is gebaseerd op bovengenoemde in de nota vermelde gegevens.
2.5. Gelet hierop klaagt de Minister terecht dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat de beslissing op bezwaar slechts is gebaseerd op de in de nota van de IOD vermelde observatiegegevens. Dit betekent evenwel niet dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de beslissing op bezwaar moest worden vernietigd. De rechtbank heeft aan haar vernietiging tevens ten grondslag gelegd dat in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht de bij het onderzoek van de Sociale Recherche Almere behorende processen-verbaal niet aan [wederpartij] ter inzage zijn gegeven en dat de Minister in zijn beslissing op bezwaar heeft volstaan met de opmerking dat [wederpartij] een verzoek tot verkrijging van kopieën van de processen-verbaal kan indienen bij de Officier van Justitie te Zwolle. Dit oordeel is door de Minister in hoger beroep niet bestreden; hij heeft de processen-verbaal thans in hoger beroep aan de Afdeling toegezonden. Daardoor kan het door de rechtbank geconstateerde gebrek evenwel niet worden geheeld.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak komt dan ook, zij het met verbetering van de gronden, voor bevestiging in aanmerking. De Minister moet met inachtneming van deze uitspraak opnieuw beslissen op het bezwaar van [wederpartij].
2.6. De Minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 483,00 (zegge: vierhonderddrieëntachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Bindels
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2006
85-515.