Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1281

Datum uitspraak2006-11-01
Datum gepubliceerd2006-11-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200602954/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 9 maart 2006 heeft verweerder aan de stichting "Stichting zwerfdierenopvang Nomadenhof" een vergunning, als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer, verleend voor een zwerfdierenopvang, gelegen op het perceel Leeuwarderweg 93 te Sneek. Dit besluit is op 17 maart 2006 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200602954/1. Datum uitspraak: 1 november 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [plaats], en het college van burgemeester en wethouders van Sneek, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 9 maart 2006 heeft verweerder aan de stichting "Stichting zwerfdierenopvang Nomadenhof" een vergunning, als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer, verleend voor een zwerfdierenopvang, gelegen op het perceel Leeuwarderweg 93 te Sneek. Dit besluit is op 17 maart 2006 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 19 april 2006, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op diezelfde dag, beroep ingesteld. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door ir. S. Boonstra, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.C. Schoormans en A. Faber, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het huidige geding. 2.2.    Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.    Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.    Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe. 2.3.    Appellante stelt dat in het aan de vergunning verbonden voorschrift III.1 abusievelijk Pasfeardyk 9 als immissiepunt is vermeld. Volgens haar moet dit Pasfeardyk 6 zijn. Verder voert zij onder meer aan dat ten onrechte geen geluidgrenswaarden zijn gesteld die gelden ter plaatse van de in de directe omgeving van de inrichting gelegen camping en passantenhaven. 2.3.1.    Verweerder heeft voor de beoordeling van de van de inrichting te duchten directe geluidhinder hoofdstuk 4 en hoofdstuk 3, paragraaf 3.2, van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (verder te noemen: de Handreiking) als uitgangspunt gehanteerd.             In de Handreiking is bepaald dat zolang er nog geen gemeentelijke nota industrielawaai is vastgesteld - zoals het geval is in de gemeente Sneek - bij het opstellen van de geluidvoorschriften gebruik moet worden gemaakt van de systematiek van richt- en grenswaarden zoals die in hoofdstuk 4 van de Handreiking zijn opgenomen. In de Handreiking staan richtwaarden vermeld die zijn gerelateerd aan de aard van de woonomgeving en die als uitgangspunt worden gehanteerd bij het stellen van geluidgrenswaarden. Voor een rustige woonwijk, weinig verkeer, waarvan in het onderhavige geval sprake is en welke kwalificatie van de omgeving door appellant niet is bestreden, gelden als richtwaarden 45, 40 en 35 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.    Voor het maximale geluidniveau geldt op grond van de Handreiking een voorkeursgrenswaarde van het equivalente geluidniveau vermeerderd met 10 dB(A) en zijn waarden van 70, 65 en 60 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode ten hoogste aanvaardbaar. 2.3.2.    Ingevolge het aan de vergunning verbonden voorschrift III.1 mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, op de immissiepunten 1 (Pasfeardyk 9), 2 (Fam. Leverstraat 22) en 3 (It Butlân 66-67), zoals weergegeven in Bijlage 1, op 1,5 meter hoogte boven het maaiveld in de dagperiode en op 5 meter hoogte boven het maaiveld in de avond- en nachtperiode niet meer bedragen dan 45, 40, 35 in respectievelijk de dag, avond- en nachtperiode. Verder mag ingevolge dit voorschrift het maximale geluidniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, op voornoemde emissiepunten, op 1,5 meter hoogte boven het maaiveld in de dagperiode en op 5 meter hoogte boven het maaiveld in de avond- en nachtperiode niet meer bedragen dan 55, 50, 45 in respectievelijk de dag, avond- en nachtperiode. 2.3.3.    Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld of de vermelding Pasfeardyk 9 juist is, of dat het in het bestreden besluit als zodanig aangeduide immissiepunt feitelijk het object op het perceel Pasfeardyk 6 betreft en het object Pasfeardyk 9, voor zover dat bestaat, elders is gelegen. Naar aanleiding van het betoog van appellante hieromtrent, heeft verweerder ter zitting verklaard dat mogelijk sprake is van een verschrijving. Hij heeft hierover desgevraagd echter geen uitsluitsel kunnen geven. Geconcludeerd moet worden dat het bestreden besluit in zoverre in strijd is met het algemene rechtsbeginsel dat eist dat een besluit met de nodige zorgvuldigheid wordt genomen. Reeds om deze reden komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.    Ter zake van de door appellante te berde gebrachte camping en passantenhaven, overweegt de Afdeling dat niet kan worden uitgesloten dat deze objecten, afhankelijk van het gebruik ervan, als geluidgevoelige objecten dienen te worden aangemerkt ten aanzien waarvan, afhankelijk van hun ligging ten opzichte van de inrichting en andere geluidgevoelige objecten waarvoor geluidgrenswaarden gelden, geluidgrenswaarden aan de vergunning dienen te worden verbonden. Ten behoeve van een nieuw te nemen besluit op de aanvraag dient verweerder in verband hiermee nader onderzoek te doen. 2.4.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking. 2.5.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep gegrond; II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sneek van 9 maart 2006; III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Sneek tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Sneek aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; IV.    gelast dat de gemeente Sneek aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van Staat. w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Timmerman Lid van de enkelvoudige kamer     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2006 431