
Jurisprudentie
AZ1272
Datum uitspraak2006-11-01
Datum gepubliceerd2006-11-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200600643/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200600643/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 31 mei 2005 heeft de gemeenteraad van Bergen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 mei 2005, het bestemmingsplan "Bergen-Noord" vastgesteld.
Uitspraak
200600643/1.
Datum uitspraak: 1 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te Bergen,
2. [appellant sub 2], wonend te Bergen,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2005 heeft de gemeenteraad van Bergen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 mei 2005, het bestemmingsplan "Bergen-Noord" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 20 december 2005, kenmerk 2005-29400, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1], bij brief van 20 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2006, en [appellant sub 2], bij brief van 27 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen per fax op 1 maart 2006, beroep ingesteld. Appellanten sub 1 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 4 februari 2006.
Bij brief van 18 april 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Bergen. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant sub 2. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2006, waar [een van de appellanten sub 1] in persoon, en appellant sub 2, in persoon en bijgestaan door mr. H.G. Tienstra, advocaat te Amsterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. Huisman, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Bergen, vertegenwoordigd door M.N.H. Levering en H. Vogel, ambtenaren van de gemeente.
2. Overwegingen
Overgangsrecht
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het bestemmingsplan
2.3. Het plan beoogt te voorzien in een integrale actualisering van een aantal binnen het plangebied gelegen oudere tot sterk verouderde bestemmingsplannen, te weten uit 1937 en jonger. Het plan is conserverend van aard.
Het beroep van appellanten sub 1
Het standpunt van appellanten
2.4. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden C" aan [locatie 1] te Bergen. Volgens appellanten is ten onrechte niet een bedrijfsbestemming aan hun perceel toegekend, die wel op grond van het vorige bestemmingsplan aan hun perceel was gegeven.
Het standpunt van verweerder
2.5. Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plandeel goedgekeurd.
De vaststelling van de feiten
2.6. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.1. In het bestemmingsplan is aan het perceel van appellanten de bestemming "Woondoeleinden C" toegekend.
In artikel 9, onder A, van de planvoorschriften is het volgende bepaald:
"De op de plankaart voor woondoeleinden C aangewezen gronden zijn bestemd voor:
1. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
3. tuinen en erven;
met de daarbij behorende:
4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde."
2.6.2. Ingevolge artikel 1, onder 35, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, wordt onder kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten verstaan: de in bijlage 1 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door haar beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
In de in bijlage 1 toegevoegde lijst van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten worden onder meer genoemd, (zakelijke) dienstverlening waaronder assurantie-/verzekeringsbemiddeling en exploitatie en handel in onroerende zaken.
2.6.3. Op het perceel [locatie 1] bevindt zich een villa. Deze wordt sinds 2000 door appellanten als woning gebruikt. Voorts is hierin sinds 2000 het makelaarskantoor van appellanten gevestigd. Ter zitting hebben appellanten verklaard dat de makelaarspraktijk nagenoeg geheel is beëindigd.
Op grond van het vorige bestemmingsplan "Uitbreidingsplan Gemeente Bergen Noord-Holland", vastgesteld door de gemeenteraad van Bergen op 16 november 1937, mochten op het perceel van appellanten, behalve woningen, ook worden gebouwd:
a. winkels, al of niet met bijbehorende werkplaatsen, café's, lunchroom's en dergelijke.
b. kleine verzorgende bedrijfjes, werkplaatsen, bergplaatsen, benzinetankstations, garagebedrijven en dergelijke, een en ander onverminderd het bepaalde in de Hinderwet.
2.6.4. In de plantoelichting is vermeld dat ten aanzien van bestaande bebouwing het behoud van de woonfunctie en van de huidige kwaliteit van het wonen voorop staat.
Het oordeel van de Afdeling
2.7. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering had moeten worden gemaakt op dit uitgangspunt.
2.7.1. Zoals blijkt uit de toelichting wordt in het plan onder meer beoogd de woonfunctie van bestaande bebouwing te behouden. Dit beleid acht de Afdeling niet onredelijk. De huidige villa op het perceel [locatie 1] is in gebruik als woning van appellanten en kantoor ten behoeve van hun makelaarskantoor. Die bestemming past binnen de voornoemde doelstelling van het plan.
Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gemeenteraad het perceel [locatie 1] overeenkomstig de bestaande situatie en het bestaande gebruik van de daarop staande villa als woning in combinatie met kleine bedrijfsmatige activiteiten heeft kunnen bestemmen en niet gehouden was in te stemmen met de door appellanten gewenste ruimere bestemming.
Dat appellanten plannen hebben voor nieuwbouw in verband met de vestiging van een bedrijf op het onderhavige perceel maakt dit niet anders. Appellanten hebben in dit verband niet zodanig concrete voornemens kenbaar gemaakt dat verweerder daarmee bij de beslissing omtrent goedkeuring van het plan rekening moest houden.
2.7.2. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel. Het beroep van appellanten sub 1 is ongegrond.
Het beroep van appellant sub 2
Het standpunt van appellant
2.8. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden B-1" aan [locatie 2] te Bergen. Volgens appellant is ten onrechte geen bouwvlak op dit perceel opgenomen, waardoor het hem onmogelijk wordt gemaakt om een vrijstaande villa te realiseren. In tegenstelling tot het plan zouden de gemeentelijke Structuurvisie en het Plan van Aanpak hiertoe wel de mogelijkheid bieden, aldus appellant. Voorts betoogt appellant dat ten onrechte wordt gesteld dat onder het vorige bestemmingsplan evenmin in de bouw van een villa kon worden voorzien en dat de invulling van het perceel feitelijk onmogelijk is. Verder stelt appellant dat verweerder voorafgaand aan zijn besluitvorming ten onrechte heeft nagelaten hem in kennis te stellen van de reactie van het gemeentebestuur op de door hem ingezonden bedenking.
Het standpunt van verweerder
2.9. Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plandeel goedgekeurd. Volgens verweerder zal bebouwing op dit perceel een ongewenste verdichting van het patroon van de lintbebouwing opleveren en zal tevens de ruimtelijke karakteristiek van het lint worden aangetast.
De vaststelling van de feiten
2.10. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.10.1. Het gemeentelijk beleid met betrekking tot de ruimtelijke structuur van Bergen is verwoord in de Structuurvisie Bergen (hierna: de structuurvisie), vastgesteld door de gemeenteraad van Bergen in 1992. Hierin wordt de gewenste ruimtelijk-functionele indeling van de plaats Bergen op hoofdlijnen weergegeven. Volgens de bij de structuurvisie behorende structuurschets bebouwde kom valt het perceel aan [locatie 2] onder het gebied "Naoorlogse woonwijken". In deze gebieden heeft het woon- en leefklimaat prioriteit. Tevens zal aandacht moeten worden geschonken aan het beheer van de woningvoorraad en de openbare ruimte. Waar nodig zullen aanpassingen van het karakter van de buurten moeten worden gedaan om aan de specifieke kwaliteiten van Bergen tegemoet te komen.
2.10.2. Op 25 mei 1999 heeft de gemeenteraad van Bergen het Plan van Aanpak Bestemmingsplannen (hierna: PvA) vastgesteld, dat als leidraad dient voor de herziening van de vigerende bestemmingsplannen. Het PvA geeft richtlijnen ten aanzien van de stedenbouwkundige en functionele samenhang in de kern Bergen. Deze richtlijnen dienen als uitgangspunt voor het voorliggende bestemmingsplan. In het PvA is vermeld dat de Kerkedijk, als onderdeel van de lintbebouwing, wordt gekenmerkt door een open bebouwingspatroon met voornamelijk individueel gebouwde huizen in een dorpse bouwtrant. Dit bebouwingsbeeld is essentieel voor de ruimtelijke karakteristiek van Bergen. Voor het bebouwingspatroon geldt als richtlijn dat de kenmerken van het lint maatgevend zijn. Wat betreft de bebouwing van het lint wordt het algemeen beeld hiervan maatgevend geacht. Op het niveau van de afzonderlijke panden is wijziging mogelijk, tenzij het gaat om karakteristieke panden of monumenten.
2.10.3. Appellant is eigenaar van het perceel aan [locatie 2] en het ernaast gelegen perceel aan [locatie 3], alwaar zijn woonhuis zich bevindt. Aanvankelijk stonden deze percelen tezamen bekend als [locatie 2] met een oppervlakte van 1400 m2.
Op de plankaart van het vorige bestemmingsplan "Partieel uitbreidingsplan ten N.O. van de Dr. Van Peltlaan" (hierna: het "Partieel uitbreidingsplan") is op de percelen [locatie 2] tot en met […] een bouwvlak opgenomen met de aanduiding "bebouwing F". Op het perceel [locatie 2] strekt dit bouwvlak zich vanaf de oostgrens van het perceel ongeveer 5 meter uit over dit perceel.
In artikel 3 van het "Partieel uitbreidingsplan" is bepaald dat, voor zover aangegeven als "bebouwing F" slechts vrijstaande villa's mogen worden gebouwd, waarbij de terreinbreedte per villa niet minder mag bedragen dan 20 meter en de afstand van gebouw tot zijerfafscheiding tenminste 5 meter moet bedragen.
Op 8 maart 1967 is een bouwvergunning verleend voor de bouw van een villa op het noordelijk deel van dit perceel, buiten het voormelde bouwvlak. Deze villa is later vernummerd naar [locatie 3].
Het perceel [locatie 2] in de huidige omvang ligt in een hoekpunt van de [locaties]. Het perceel heeft een lengte van 23,50 meter aan [locatie 2] en 30 meter aan [locatie 3]. De oppervlakte van het perceel bedraagt ongeveer 600 m2. Het perceel is onbebouwd en maakt deel uit van de tuin bij de woning van appellant, [locatie 3].
2.10.4. In het bestemmingsplan is aan het perceel aan de [locatie 2] de bestemming "Woondoeleinden B-1" toegekend.
Ingevolge artikel 6, onder b, eerste lid, van de planvoorschriften gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen onder meer de volgende bepalingen:
b. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
c. per bouwperceel mag ten hoogste één hoofdgebouw worden gebouwd.
Ingevolge artikel 1 van de begripsbepalingen wordt in de planvoorschriften onder bouwperceel een aaneengesloten stuk grond verstaan, waarop krachtens het plan - met inbegrip van de bestemming "Tuin" - een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten dan wel een op de plankaart als zodanig aangegeven stuk grond.
Het plan voorziet niet in een bouwvlak ten behoeve van een woning op dit perceel.
2.10.5. Volgens de plantoelichting worden de gebieden met de bestemming "Woondoeleinden B" vanuit stedenbouwkundig oogpunt gekenmerkt door een willekeurige verspringing van de woningen. Het behoud van de open ruimte tussen de woningen wordt gegarandeerd door het opnemen van een maximale voorgevelbreedte van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens van drie meter. De bebouwingsbepalingen zijn, gelet op het karakter van de gebieden, vrij ruim van opzet.
Voorts staat in de plantoelichting dat, vanwege de aanwezige, bijna voltooide stedenbouwkundige structuur, ervoor wordt gekozen geen mogelijkheden meer te bieden voor verdere verdichting van het bestaande bebouwingspatroon. Incidenteel is er plaats voor versterking of afronding van de stedenbouwkundige structuur. Hierbij kan gedacht worden aan de bebouwing langs de Kievitslaan, de Reigerslaan en enkele verspreid liggende open plekken, aldus de plantoelichting.
Het oordeel van de Afdeling
2.11. Ten aanzien van het formele bezwaar van appellant dat verweerder heeft nagelaten hem in kennis te stellen van de reactie van het gemeentebestuur op de door hem ingestuurde bedenking, overweegt de Afdeling dat noch uit de Algemene wet bestuursrecht noch uit de Wet op de Ruimtelijke Ordening een verplichting volgt op grond waarvan verweerder, alvorens hij een besluit neemt, appellant op de hoogte had moeten stellen van deze reactie. Dit bezwaar faalt.
2.12. Voor zover appellant stelt dat het "Partieel uitbreidingsplan" wel voorzag in de bouw van een villa in tegenstelling tot het onderhavige plan, overweegt de Afdeling dat, nu het bouwvlak zich vanaf de oostgrens van dit perceel slechts 5 meter over het perceel uitstrekte en de afstand van het gebouw tot de zijerfafscheiding ten minste 5 meter diende te bedragen, dat plan evenmin de bouw van een villa op dit perceel mogelijk maakte.
2.13. Zoals in overweging 2.10.5 is weergegeven, wordt met het plan beoogd de open ruimte tussen de woningen in de gebieden met de bestemming "Woondoeleinden B" te behouden en is ervoor gekozen geen mogelijkheden te bieden voor verdere verdichting van het bestaande bebouwingspatroon, dat zich kenmerkt door villa's omringd door veel groen.
Appellant heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die moeten leiden tot het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid bij deze doelstelling heeft mogen aansluiten. Voor zover appellant in dit verband heeft aangevoerd dat de structuurvisie en het PvA niet aan de verwezenlijking van een villa op het onderhavige perceel in de weg staan, overweegt de Afdeling dat, daargelaten de juistheid van die stelling, hieruit niet volgt dat het plan dient te voorzien in de door appellant gewenste bebouwing.
Gelet op de ligging van het perceel heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verwezenlijking van een woning zal leiden tot een verdichting van het bestaande patroon van lintbebouwing.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat zijn belangen bij het kunnen bouwen van een woning zo zwaar wegen dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen vasthouden aan de keuze van de gemeenteraad om het bestaande bebouwingspatroon in stand te laten.
2.14. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel.
Het beroep van appellant sub 2 is ongegrond.
Proceskosten
2.15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Taal
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2006
325-522.