
Jurisprudentie
AZ1262
Datum uitspraak2006-11-01
Datum gepubliceerd2006-11-01
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200600600/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-01
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200600600/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 16 december 2004 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris) geweigerd een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in art 8.9 van de Wet Luchtvaart af te geven aan het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer, ten behoeve van de bouw van een vrijstaande woning op het perceel naast [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Uitspraak
200600600/1.
Datum uitspraak: 1 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant 1], wonend te [woonplaats], [appellant 2], wonend te [woonplaats], [appellant 3] wonend te [woonplaats] en [appellant 4], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/4448 van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 december 2005 in het geding tussen:
appellanten
en
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2004 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris) geweigerd een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in art 8.9 van de Wet Luchtvaart af te geven aan het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer, ten behoeve van de bouw van een vrijstaande woning op het perceel naast [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 19 mei 2005 heeft de Staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 december 2005, verzonden op 15 december 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het bezwaar van [appellant 4] en [appellant 3] alsnog niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing op bezwaar ten aanzien van [appellant 1] en [appellant 2] geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 19 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 maart 2005 (lees 2006) heeft de Staatssecretaris van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 september 2006, waar [appellant 4] en [appellant 3] in persoon en [appellant 1] en [appellant 2], vertegenwoordigd door [appellant 4], gemachtigde, en de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.E.J. de Bruin en drs. N.C.M. Fikke, beiden ambtenaar in dienst van het Rijk, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant 3] en [appellant 4] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn bij het besluit tot weigering van de verklaring van geen bezwaar.
Dit betoog slaagt. [appellant 3] en [appellant 4] zijn eigenaren van het perceel en reeds hierom belanghebbenden bij het hiervoor genoemde besluit. In gelijke zin overwoog de Afdeling in haar uitspraak van 17 mei 2006 in zaak no. 200506646/1 (JB 2006/211). De rechtbank heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat hun bezwaren niet-ontvankelijk hadden moeten worden verklaard.
2.2. Ingevolge artikel 8.9, eerste lid, van de Wet luchtvaart, wordt voor een bouwplan als hier aan de orde het luchthavenindelingsbesluit in acht genomen.
Ingevolge het derde lid van deze bepaling kan van het besluit worden afgeweken indien van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de verklaring is ontvangen dat hij tegen de afwijking geen bezwaar heeft.
Ingevolge het vijfde lid kan de verklaring van geen bezwaar die betrekking heeft op het beperkingengebied worden geweigerd met het oog op de veiligheid en de geluidbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven.
Ingevolge 2.2.1., vierde lid van het op 20 februari 2003 in werking getreden Luchthavenindelingsbesluit Schiphol (hierna: Lib), voor zover hier van belang, zijn in het gebied waarin het perceel is gelegen, behoudens bestaand gebruik, geen woningen toegestaan.
Ingevolge artikel 2.2.1., zevende lid van het Lib, is afwijking van dit verbod toegestaan voor zover dit in overeenstemming is met de verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart.
In de Nota van Toelichting behorende bij het Lib (Staatsblad 2002, 591, pagina 14) staat vermeld, voor zover hier van belang, dat van het uit artikel 2.2.1. van het Lib voortvloeiende verbod voor de daarin bedoelde respectievelijk genoemde typen gebouwen in uitzonderingsgevallen kan worden afgeweken op grond van artikel 8.9 van de Wet Luchtvaart. Waar het gaat over woningen zijn afwijkingen voorstelbaar als sprake is van het opvullen van open gaten binnen aaneengesloten bebouwing, functiewijziging, herbouw van woningen op een minder milieubelaste plaats of bouw van bedrijfswoningen. Als beleidslijn wordt gehanteerd dat bij de opvulling van open gaten een onderscheid wordt gemaakt tussen open gaten in lintbebouwing en open gaten in stedelijk of dorpsgebied. Wat betreft lintbebouwing wordt een maximum gehanteerd van 3 woningen en bij bestaand stedelijk gebied of dorpskommen een maximum van 25 woningen.
2.3. Anders dan appellanten betogen, heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat, in aanmerking genomen dat de afstand tussen het perceel en de dichtstbijzijnde bebouwing 300 m bedraagt, geen sprake is van opvulling van een open gat binnen aaneengesloten bebouwing, zoals omschreven in de Nota van Toelichting behorende bij het Lib. De vraag of sprake is van lintbebouwing kan daar worden gelaten.
2.4. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft de rechtbank terecht verworpen. De door appellanten aangevoerde gevallen, waarvoor wél een verklaring van geen bezwaar is afgegeven, betreffen projecten voor de bouw van meerdere woningen in bestaand stedelijk gebied, dan wel een vervangende bedrijfswoning en zijn reeds daarom niet vergelijkbaar. De enkele omstandigheid dat in deze gevallen zou zijn afgeweken van het in de Nota van Toelichting behorende bij het Lib neergelegde beleid maakt niet dat sprake is van gelijke gevallen.
2.5. Het hoger beroep, voor zover het is ingesteld door [appellant 4] en [appellant 3], is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover de rechtbank het bezwaar van [appellant 4] en [appellant 3] alsnog niet-ontvankelijk heeft verklaard. Aangezien het door [appellant 4] en [appellant 3] bij de rechtbank ingestelde beroep identiek was aan dat van [appellant 1] en [appellant 2], en gelet op het onder 2.2. tot en met 2.4. van deze uitspraak overwogene, ziet de Afdeling aanleiding om, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, met overneming van de door de rechtbank in de aangevallen uitspraak gebezigde overwegingen, te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 19 mei 2005 eveneens ten aanzien van [appellant 4] en [appellant 3] in stand blijven.
Het hoger beroep, voor zover het is ingesteld door [appellant 1] en [appellant 2], is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht door de Secretaris van de Raad van State aan appellanten wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep, als ingesteld door [appellant 4] en [appellant 3], gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 december 2005, no. AWB 05/4448, voor zover de rechtbank het bezwaar van [appellant 4] en [appellant 3] niet-ontvankelijk heeft verklaard;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank reeds vernietigde besluit van 19 mei 2005, kenmerk VI BZ 2005049733, eveneens in stand blijven ten aanzien van [appellant 4] en [appellant 3];
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. bepaalt dat de Secretaris van de Raad van State aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 207,00 (zegge: tweehonderdzeven euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Roemers w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2006
422.