Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1254

Datum uitspraak2006-11-01
Datum gepubliceerd2006-11-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200603269/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 13 maart 2006 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een melkrundveehouderij gelegen aan de [locatie] te [plaats] (Winterswijk). Dit besluit is op 22 maart 2006 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200603269/1. Datum uitspraak: 1 november 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te Winterswijk, en het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 13 maart 2006 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een melkrundveehouderij gelegen aan de [locatie] te [plaats] (Winterswijk). Dit besluit is op 22 maart 2006 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 1 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 mei 2006. Bij brief van 31 mei 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant, vergunninghouder en verweerder. Deze stukken zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2006, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. S. Tollkamp, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghouder, vertegenwoordigd door mr. A.J. Likkel. Appellant is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende tegen een besluit op grond van deze wet beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.    Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. 2.2.    Verweerder heeft betoogd dat appellant geen belanghebbende is bij het bestreden besluit.    Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat de afstand van de woning van appellant tot aan de inrichting ongeveer 600 meter bedraagt. Gelet op deze afstand en op de aard en de omvang van de inrichting is het niet aannemelijk dat ter plaatse van de woning van appellant milieugevolgen van de inrichting kunnen worden ondervonden.    Het belang dat appellant bij het bestreden besluit meent te hebben in verband met de mogelijke gevolgen daarvan voor een nabijgelegen natuurgebied, kan niet worden beschouwd als een persoonlijk rechtstreeks bij het besluit betrokken belang dat hem zodanig onderscheidt van anderen, dat hij op grond hiervan als belanghebbende bij dit besluit is aan te merken.    Appellant kan dan ook niet worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zodat voor hem geen beroep openstond op grond van artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer. 2.3.    Het beroep is niet-ontvankelijk. 2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van Staat. De Voorzitter    w.g. Van Gemert is verhinderd de uitspraak    ambtenaar van Staat te ondertekenen. Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2006 159-517.