Jurisprudentie
AZ1219
Datum uitspraak2006-10-26
Datum gepubliceerd2006-10-31
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers79575/ ES RK 05-321
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-10-31
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers79575/ ES RK 05-321
Statusgepubliceerd
Indicatie
De rechtbank bepaalt dat partijen ten aanzien van de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw en de afrekening van de huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen als vermeld in de brief van de advocaat van de vrouw en in het verlengde daarvan het door de advocaat van de man opgestelde echtscheidingsconvenant.
Uitspraak
RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
zaak- en rekestnummer: 79575 / ES RK 05-321
datum: 26 oktober 2006
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
[de man],
wonende te Schagen,
verzoekende, tevens verwerende partij,
procureur voorheen mr. M.M.G.C. Mulder, thans mr. D. van der Pol,
tegen:
[de vrouw],
wonende te Schagen,
gerekwestreerde, tevens verzoekende partij,
procureur mr. J.H. Prins.
Partijen zullen verder ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter griffie van deze rechtbank is op 25 maart 2005 het inleidende verzoekschrift van de man ingekomen waarin wordt verzocht tussen partijen, Nederlanders, echtscheiding uit te spreken.
De vrouw heeft bij verweerschrift, tevens verzoekschrift, geen verweer gevoerd tegen de verzochte echtscheiding.
Voorts heeft de vrouw harerzijds de rechtbank verzocht tussen partijen echtscheiding uit te spreken en nevenvoorzieningen als bedoeld in artikel 827 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te treffen.
De man heeft daarop een verweerschrift, tevens houdende een zelfstandig verzoek, ingediend.
De man heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling zijn verzoek gewijzigd c.q. aangevuld.
De minderjarige is opgeroepen voor een gesprek met de rechter, maar is niet verschenen. De betrokken minderjarige heeft de oproepbrief ondertekend en aan de rechtbank geretourneerd.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 september 2006, alwaar zijn verschenen de man, bijgestaan door mr. Van der Pol, en de vrouw, bijgestaan door mr. Prins. De rechter heeft daarbij de beschikkingsdatum bepaald op 28 september 2006.
Na de mondelinge behandeling is ter griffie op 27 september 2006 een faxbericht van mr. Prins ingekomen waarin hij, overigens zonder overlegging van de daarin gememoreerde bescheiden, het verzoek het convenant niet te bekrachtigen herhaalt.
Van de zijde van de man is verzocht in de gelegenheid te worden gesteld om te kunnen reageren op voornoemd faxbericht en daartoe het wijzen van de beschikking aan te houden.
Bij brief van 9 oktober 2006 zijn de in het faxbericht van 27 september 2006 gememoreerde bescheiden in het geding gebracht.
Bij brief van 13 oktober 2006 is van de zijde van de man een schriftelijke reactie ingekomen.
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
Het ingediende verzoekschrift met overgelegde bescheiden voldoet aan de in artikel 815 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vermelde voorschriften.
De rechtbank heeft de in deze beschikking vermelde voornamen en geslachtsnamen van partijen en de datum en plaats van de huwelijksvoltrekking, alsmede voornaam, geboortedatum en -plaats van hun minderjarige kind overgenomen uit de desbetreffende bescheiden.
Het gestelde omtrent de huwelijkssluiting, het huwelijksgoederenregime, de minderjarige en de nationaliteit van partijen staat als erkend en gedeeltelijk gestaafd door de overgelegde bescheiden vast.
Voorts is als gesteld en erkend komen vast te staan dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat het verzoek tot echtscheiding, nu beide partijen een daartoe strekkend verzoek hebben gedaan, kan worden toegewezen.
Ook de verzochte nevenvoorzieningen met betrekking tot het minderjarige kind van partijen kunnen worden toegewezen, aangezien daartegen geen verweer wordt gevoerd en deze de rechtbank gegrond voorkomen.
De ouders blijven ingevolge artikel 251 lid 2 Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarige:
[naam minderjarige, geboortedatum en –plaats].
De man stelt dat partijen volledige overeenstemming hebben bereikt over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, de voormalige echtelijke woning en de partneralimentatie, zodat de overige verzoeken van de vrouw zouden dienen te worden afgewezen.
De man heeft ter onderbouwing van zijn stelling onder meer een brief in het geding gebracht van de raadsman van de vrouw, gedateerd 21 december 2005 en een niet door partijen ondertekend convenant van de hand van zijn advocaat. De man stelt dat de vrouw is gehouden de bedingen in het convenant na te komen.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat partijen weliswaar overeenstemming hebben bereikt, doch dat zij een voorbehoud heeft gemaakt ter zake van de financiering van de echtelijke woning die aan haar zou worden toebedeeld. Zij heeft in dit verband gewezen op de zinsnede in de brief van haar raadsman van 21 december 2005, waarin is vermeld: "De vrouw zal nog overleg voeren over de financiering met haar ouders".
De rechtbank is met de man van oordeel dat, gelet op de formulering van deze zinsnede, geen sprake is van een voorbehoud in de door de vrouw gestelde zin.
Niettemin kan de vrouw de bedoeling hebben gehad een dergelijk voorbehoud - dat in de stellingen van de vrouw de gehele overeenkomst zou raken - te maken. Dan is de vraag of de man de genoemde zinsnede ook aldus heeft begrepen of had moeten begrijpen.
De rechtbank heeft in dit verband acht te slaan op de feiten die voorliggen omtrent de verklaringen die partijen destijds over en weer hebben afgelegd, een en ander in het licht van de omstandigheden die destijds een rol speelden.
Desgevraagd verklaarde de vrouw ter zitting dat, gedurende het gesprek waarin partijen overeenstemming bereikten, haar advocaat het woord heeft gevoerd en dat zij haar mond heeft gehouden. Haar raadsman verklaarde in dit verband dat achteraf bezien de vrouw vanwege een emotionele binding met de echtelijke woning het pand waarschijnlijk te graag toebedeeld wilde krijgen en dat het voorbehoud als hiervoor aangehaald, eerst in de brief van 21 december 2005 is gemaakt. De man verklaarde in dit verband dat tijdens de bespreking van de zijde van de vrouw geen voorbehoud is gemaakt en dat hij niet heeft begrepen dat in de brief van 21 december 2005 van de raadsman van de vrouw enig voorbehoud is gemaakt.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben de raadslieden desgevraagd verklaard dat een eventueel getuigenverhoor weinig zinvol zou zijn, omdat uitsluitend partijen en hun raadslieden bij het gesprek op 21 december 2005 aanwezig zijn geweest. Desgevraagd gaven de raadslieden aan ook met het oog op deze omstandigheid geen aanbod tot het leveren van (getuigen-)bewijs te doen.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben partijen volledig overeenstemming bereikt in de door de man gestelde zin. Het door de vrouw opgeworpen voorbehoud behelst immers, noch naar de tekst, noch in het licht van hetgeen partijen over en weer te dien aanzien mochten begrijpen, een ontbindende (of opschortende) voorwaarde met betrekking tot de tussen partijen bereikte overeenstemming. Het voorgaande brengt mee dat de verzoeken van de vrouw, betreffende de partneralimentatie, het voortgezet gebruik van de echtelijke woning, en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden dienen te worden afgewezen.
De man heeft verzocht de vrouw te bevelen tot nakoming van het echtscheidingsconvenant en te bevelen dat zij tot uitvoering van hetgeen daarin is opgenomen overgaat. In het kader van de onderhavige procedure kunnen echter slechts nevenvoorzieningen worden verzocht ex artikel 827 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Het verzoek van de man, voorzover dat strekt tot een gelasten tot nakoming van een overeenkomst, gaat het kader van de onderhavige procedure en de daarin te vragen nevenvoorzieningen te buiten. Niettemin begrijpt de rechtbank, gelet op de door de man gegeven toelichting op zijn verzoek, dat hij bedoeld heeft te verzoeken tussen partijen vast te stellen dat zij overeenstemming hebben bereikt omtrent de partneralimentatie en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, als neergelegd in de brief van mr. Prins d.d. 21 december 2005 en in het verlengde daarvan het echtscheidingsconvenant (productie 2 bij brief van mr. Van der Pol van 31 augustus 2006). De rechtbank zal deze vaststelling tussen partijen uitspreken.
Het ter griffie op 27 september 2006 ingekomen faxbericht van mr. Prins, en de nadien separaat overgelegde bescheiden, maakt dit niet anders.
Gelet op de formulering van het subsidiaire verzoek van de man komt de rechtbank niet toe aan de behandeling van dat verzoek.
De rechtbank zal derhalve als na te melden beslissen.
DE BESLISSING
De rechtbank :
Spreekt tussen partijen, op [huwelijksdatum en –plaats] gehuwd, ECHTSCHEIDING uit.
Bepaalt dat de minderjarige zijn gewone verblijfplaats bij de vrouw zal hebben.
Bepaalt dat de omgang tussen de minderjarige en de man in onderling overleg wordt geregeld.
Bepaalt dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige aan de vrouw telkens bij vooruitbetaling zal voldoen Euro 350,= per maand, te vermeerderen met het bedrag van iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van deze minderjarige kan of zal worden verleend, één en ander met ingang van de dag van inschrijving van deze beschikking.
Bepaalt dat hetgeen partijen ten aanzien van de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw en de afrekening van de huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen, is vermeld in de brief van mr. Prins van 21 december 2005 en in het verlengde daarvan het echtscheidingsconvenant (productie 2 bij brief van mr. Van der Pol d.d. 31 augustus 2006).
Verklaart deze beschikking, behoudens ten aanzien van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, lid van gemelde kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van DONDERDAG 26 oktober 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.