
Jurisprudentie
AZ1207
Datum uitspraak2006-10-13
Datum gepubliceerd2006-10-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/993054-04
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-10-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/993054-04
Statusgepubliceerd
Indicatie
Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 82 (oud) van de Wet toezicht kredietwezen 1992, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging; opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 3 (oud) van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging; oplichting, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met een ander feitelijke leiding geven aan meerdere verboden gedragingen van een stichting. De stichting, onder meer bestuurd door verdachte, heeft gedurende ruim twee jaar meerdere personen opgelicht; daarbij heeft de stichting gedurende voornoemde periode meermalen opzettelijk, bedrijfsmatig op termijn opvorderbare gelden van het publiek aangetrokken en ter beschikking gehad alsook opzettelijk, in strijd met het in artikel 3, eerste lid van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 neergelegde verbod buiten een besloten kring van personen bij uitgifte effecten aangeboden, zulks terwijl de uitzonderingen vermeld in artikel 3, tweede lid van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 zich niet voordeden. Verdachte die van het bestuur van voormelde stichting de voorzitter was, is samen met zijn mededader, de secretaris van de stichting, als volgt te werk gegaan. Verdachte heeft een internetsite opgesteld om de stichting bekendheid te geven. Via deze internetsite maar ook op andere wijze hebben verdachte en zijn medebestuurslid de stichting gepresenteerd als een bonafide instelling die het deelnemen aan beleggingsprogramma’s aanbood en tevens goede doelen steunde. Vervolgens hebben zij het aldus benaderde publiek onder meer voorgespiegeld dat in korte tijd veel geld kon worden verdiend, door een zeer hoog rendement aan te bieden op ingelegde geldbedragen en te garanderen dat het inleggeld terug zou worden betaald. Daarbij hebben verdachte en zijn medebestuurslid er niet voor gezorgd dat de stichting beschikte over de vereiste vergunningen op grond van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de Wet toezicht effectenverkeer 1995. Door de handelwijze van verdachte en zijn medebestuurslid zijn meerdere personen ertoe overgegaan een leenovereenkomst met de stichting af te sluiten en aan de stichting geld over te maken. Verdachte heeft een gedeelte van dit geld vervolgens overgemaakt naar zijn eigen privé-rekening dan wel de privé-rekening van zijn medebestuurslid om dat vervolgens ten eigen bate aan te wenden. Het inleggeld is in geen van de gevallen terugbetaald en ook in het vooruitzicht gestelde rendementen zijn, op een paar uitzonderingen na, nooit betaald. De Wet toezicht kredietwezen 1992 kent een vergunningenstelsel waardoor enigermate verzekerd is dat degene die zijn geld aan een ander toevertrouwt, dat geld ook weer terugkrijgt. Ook de Wet toezicht effectenverkeer 1995 kent een vergunningenstelsel met als doelstelling een adequaat functioneren van de effectenmarkten en bescherming van de beleggers. Verdachte en zijn mededader hebben in totaal een bedrag van meer dan € 175.000,-- aan het publiek onttrokken, zonder dat ook maar enigszins sprake is geweest van de zekerheden en garanties die vorengenoemde wetten beogen te bewerkstelligen. Het handelen van verdachte en zijn medebestuurslid heeft het vertrouwen in de financiële sector grote schade toegebracht. Door op de hierboven geschetste wijze te werk te gaan hebben verdachte en zijn medebestuurslid het door de slachtoffers in hen gestelde vertrouwen misbruikt om zelf financieel voordeel te behalen. Omdat het merendeel van de slachtoffers behoorde tot de kennissenkring van verdachte en zijn medebestuurslid, was de impact van deze oplichtingen op de slachtoffers groter dan dat onder andere, gebruikelijke, omstandigheden het geval zou zijn.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/993054-04
Uitspraakdatum: 13 oktober 2006
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 september 2006 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
Op vordering van de officier van justitie is de tenlastelegging van feit 2 ter terechtzitting gewijzigd. Een kopie van die vordering is als bijlage II bij dit vonnis gevoegd en maakt daarvan deel uit.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan in dier voege dat
1.
de Stichting [stichting] in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 januari 2004 te Heemskerk en elders in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk, bedrijfsmatig op termijn opvorderbare gelden van het publiek, waaronder na te noemen personen, heeft aangetrokken en ter beschikking heeft gehad, aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, feitelijke leiding heeft gegeven, (ten aanzien van een totaal bedrag van 174.677 Euro of daaromtrent) onder meer van de navolgende personen voor de navolgende bedragen:
- [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (ter beschikking gestelde geldbedragen van in totaal 17.000 Euro), en
- [slachtoffer 3] (ter beschikking gesteld geldbedrag van 1.000 Euro), en
- [slachtoffer 4] (ter beschikking gesteld geldbedrag van 1.000 Euro), en
- [slachtoffer 5] (ter beschikking gesteld geldbedrag van 25.000 Euro), en
- [slachtoffer 6] (ter beschikking gestelde geldbedragen van in totaal 1.000 Euro);
2.
de Stichting [stichting] in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 januari 2004 te Heemskerk en elders in Nederland, opzettelijk in strijd met het in artikel 3, eerste lid van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 buiten een besloten kring van personen bij uitgifte effecten heeft aangeboden, zulks terwijl de uitzonderingen vermeld in artikel 3, tweede lid van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 zich niet voordeden, immers heeft de Stichting [stichting] via publicaties op het internet aan een ieder aangeboden (een) geldbedrag(en) in te leggen in het 'AnimalcareFund' en/of het 'WindowDressingFund', op welk(e) ingelegd(e) geldbedrag(en) periodiek een rendement zou worden uitgekeerd volgens een vast percentage van die/dat ingelegd(e) geldbedrag(en) en welk(e) ingelegd(e) geldbedrag(en) na afloop van een overeengekomen periode zou(den) worden terugbetaald, aan welke verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
de Stichting [stichting] in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 januari 2004 te Heemskerk en te Sint-Michielsgestel en te Eindhoven en te Amsterdam en elders in Nederland,
meermalen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels personen, waaronder:
* [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], en
* [slachtoffer 3], en
* [slachtoffer 4], en
* [slachtoffer 6],
heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedragen, hebbende de Stichting [stichting] met vorenomschreven oogmerk telkens -zakelijk weergegeven - listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid:
- zich op het internet en anderszins aan het publiek gepresenteerd als een instelling die het deelnemen aan beleggingsprogramma's aanbiedt en tevens goede doelen steunt;
en
- vervolgens aan het aldus benaderde publiek, waaronder een of meer van voornoemde personen, het navolgende voorgespiegeld:
* dat het inleggen van (een) geldbedrag(en) in het 'AnimalcareFund' en/of het 'WindowDressingFund' en/of het 'Zorgdragers Fund' voor de inlegger profijtelijk zou kunnen zijn, terwijl deze fondsen niet bestonden;
* dat een belegging in voormelde fondsen elke maand 10% winstuitkering zou opleveren;
* dat voormelde fondsen een garantiefonds hadden lopen bij Shultz Foundation Group die het kapitaal garandeerde, terwijl een Shultz Foundation Group niet bestond ;
* dat op de website van de Stichting [stichting] uitsluitend links stonden weergegeven van programma's die echt uitbetalen;
en/of
- vervolgens aan het aldus benaderde publiek, waaronder een of meer van voornoemde personen, het navolgende voorgespiegeld: dat het deelnemen aan het 'programma 2' de deelnemer in staat stelde om door middel van een investering van 1.500 US dollar in tien jaar tijd miljonair te worden en dat dit een programma was dat zeker zou uitbetalen;
en/of
- vervolgens aan het aldus benaderde publiek, waaronder een of meer van voornoemde personen, het navolgende voorgespiegeld: dat er sprake was van een relatie met een Internationale Studie Groep;
en/of
- vervolgens aan het aldus benaderde publiek, waaronder een of meer van voornoemde personen, het navolgende voorgespiegeld: dat het deelnemen aan een ander programma door 1.000 Euro in te leggen zou leiden tot een uitbetaling van 50.000 Euro na 50 weken en dat het ingelegde geld gegarandeerd zou worden terugbetaald;
waardoor personen, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (inleg totaal 17.000 Euro), en [slachtoffer 3] (inleg 1.000 Euro), en [slachtoffer 4] (inleg 1.000 Euro), en [slachtoffer 6] (inleg 1.000 Euro) werden bewogen tot bovenomschreven afgifte, aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, feitelijke leiding heeft gegeven.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder feiten 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 82 (oud) van de Wet toezicht kredietwezen 1992, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 3 (oud) van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Ten aanzien van feit 3:
Oplichting, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sancties en van overige beslissingen
6.1 Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten bewezen geacht en gevorderd dat aan verdachte zal worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft zij gevorderd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] toe te wijzen voor wat betreft het inleggeld van duizend euro, omdat deze schade eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten. De officier van justitie is van oordeel dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met een ander feitelijke leiding geven aan meerdere verboden gedragingen van een stichting.
De stichting, onder meer bestuurd door verdachte, heeft gedurende ruim twee jaar meerdere personen opgelicht; daarbij heeft de stichting gedurende voornoemde periode meermalen opzettelijk, bedrijfsmatig op termijn opvorderbare gelden van het publiek aangetrokken en ter beschikking gehad alsook opzettelijk, in strijd met het in artikel 3, eerste lid van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 neergelegde verbod buiten een besloten kring van personen bij uitgifte effecten aangeboden, zulks terwijl de uitzonderingen vermeld in artikel 3, tweede lid van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 zich niet voordeden.
Verdachte die van het bestuur van voormelde stichting de voorzitter was, is samen met zijn mededader, de secretaris van de stichting, als volgt te werk gegaan. Verdachte heeft een internetsite opgesteld om de stichting bekendheid te geven. Via deze internetsite maar ook op andere wijze hebben verdachte en zijn medebestuurslid de stichting gepresenteerd als een bonafide instelling die het deelnemen aan beleggingsprogramma’s aanbood en tevens goede doelen steunde. Vervolgens hebben zij het aldus benaderde publiek onder meer voorgespiegeld dat in korte tijd veel geld kon worden verdiend, door een zeer hoog rendement aan te bieden op ingelegde geldbedragen en te garanderen dat het inleggeld terug zou worden betaald. Daarbij hebben verdachte en zijn medebestuurslid er niet voor gezorgd dat de stichting beschikte over de vereiste vergunningen op grond van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de Wet toezicht effectenverkeer 1995. Door de handelwijze van verdachte en zijn medebestuurslid zijn meerdere personen ertoe overgegaan een leenovereenkomst met de stichting af te sluiten en aan de stichting geld over te maken. Verdachte heeft een gedeelte van dit geld vervolgens overgemaakt naar zijn eigen privé-rekening dan wel de privé-rekening van zijn medebestuurslid om dat vervolgens ten eigen bate aan te wenden. Het inleggeld is in geen van de gevallen terugbetaald en ook in het vooruitzicht gestelde rendementen zijn, op een paar uitzonderingen na, nooit betaald.
De Wet toezicht kredietwezen 1992 kent een vergunningenstelsel waardoor enigermate verzekerd is dat degene die zijn geld aan een ander toevertrouwt, dat geld ook weer terugkrijgt. Ook de Wet toezicht effectenverkeer 1995 kent een vergunningenstelsel met als doelstelling een adequaat functioneren van de effectenmarkten en bescherming van de beleggers. Verdachte en zijn mededader hebben in totaal een bedrag van meer dan € 175.000,-- aan het publiek onttrokken, zonder dat ook maar enigszins sprake is geweest van de zekerheden en garanties die vorengenoemde wetten beogen te bewerkstelligen. Het handelen van verdachte en zijn medebestuurslid heeft het vertrouwen in de financiële sector grote schade toegebracht.
Door op de hierboven geschetste wijze te werk te gaan hebben verdachte en zijn medebestuurslid het door de slachtoffers in hen gestelde vertrouwen misbruikt om zelf financieel voordeel te behalen. Omdat het merendeel van de slachtoffers behoorde tot de kennissenkring van verdachte en zijn medebestuurslid, was de impact van deze oplichtingen op de slachtoffers groter dan dat onder andere, gebruikelijke, omstandigheden het geval zou zijn.
De rechtbank neemt ten aanzien van de aard en de hoogte van de op te leggen straf nog in aanmerking dat verdachte bij voormelde verboden gedragingen een sturende rol heeft gehad. Verdachte beheerde de financiën van de stichting en heeft de desbetreffende internetsite opgesteld. Zijn medebestuurslid benaderde samen met verdachte personen en ondertekende samen met verdachte de contracten. Bovendien heeft verdachte er tijdens de behandeling van zijn zaak ter terechtzitting, anders dan zijn mededader, in het geheel geen blijk van gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur passend en geboden is. Een gedeelte daarvan behoeft vooralsnog niet ten uitvoer te worden gelegd om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst soortgelijke strafbare feiten te begaan. De rechtbank spreekt daarmee als haar oordeel uit dat de door de officier van justitie gevorderde sanctie in overeenstemming is met de ernst van de zaak en de persoon van verdachte.
Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 10.960,79 ingediend tegen verdachte wegens materië-le schade die zij als gevolg van de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten zou hebben geleden, zijnde de inleggelden voor de leningen, gederfde rendementen, telefoonkosten en kosten gemaakt in verband met contact met een incassobureau.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van € 1000,-- eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 en 3 bewezen verklaarde feiten. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat, indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
Schadevergoedingsmaatregel
Tevens acht de rechtbank termen aanwezig om een hoofdelijke schadevergoe-dingsmaatregel aan verdachte op te leggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 1000,--.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: artikelen 51, 57 en 326
Wet toezicht kredietwezen 1992, artikel 82 (oud)
Wet toezicht effectenverkeer 1995, artikel 3 (oud)
Wet op de economische delicten: artikelen 1, 2 en 6
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ACHT MAANDEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot TWEE MAANDEN, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 6] geleden schade tot een bedrag van € 1000,-- en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 6], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat, indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door of namens de mededader is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroor-deelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 1000,--, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Bepaalt dat, voorzover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de mededader aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Verpalen, voorzitter,
mrs. Van den Bos en Van Kempen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Van der Zalm,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 oktober 2006.
Mr. Van Kempen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.