Jurisprudentie
AZ1071
Datum uitspraak2006-07-05
Datum gepubliceerd2006-10-27
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers06/556
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-10-27
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers06/556
Statusgepubliceerd
Indicatie
Eiseres is sinds 1986 in het bezit van een auto. Deze auto viel in de categorie bestelauto’s, waardoor deze een grijs kenteken had met een bijbehorend laag tarief voor de MRB. In geschil of eiseres op grond van de diverse overgangsregelingen bij eerdere wetswijzigingen die dateren van voor 2005 nog steeds recht heeft op het lagere bestelautotarief. Eiseres beroept zich in dat verband op het vertrouwensbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank gaat de oude overgangsregeling niet zover dat daarin is toegezegd dat het bestelautotarief voor de groep waartoe eiseres behoort altijd laag zou blijven. Beroep ongegrond.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/556
Uitspraakdatum: 5 juli 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 25 juli 2005 tot en met 24 juli 2006 een factuur voor de motorrijtuigenbelasting (rekeningnummer [0].M.5.2) toegezonden, ten bedrage van € 372. Eiseres heeft de factuur betaald en vervolgens bezwaar gemaakt tegen de betaling op aangifte.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 november 2005 het bezwaar afgewezen.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 6 januari 2006, ontvangen bij de rechtbank op 9 januari 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2006 te Arnhem.
Eiseres is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen de heer [A].
2. Feiten
Eiseres is sedert 25 oktober 1986 (datum afgifte deel II) houder van de auto, merk Suzuki, type Swift, met kenteken [00-00-00], hierna: de auto. De auto heeft geen achterbank.
De auto viel in 1986 in de categorie bestelauto’s, waardoor deze een grijs kenteken had met een bijbehorend laag tarief voor de Motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB).
Met ingang van 1 januari 1988 is in de toenmalige Wet op de MRB 1966 het begrip personenauto verruimd, met als gevolg dat de auto van eiseres niet meer in de categorie bestelauto viel maar in de categorie personenauto. De wetgever heeft echter een overgangsregeling getroffen voor eigenaren van motorrijtuigen met een kentekenbewijs Deel II van een vroegere datum dan 1 januari 1988, welke voor die datum de belasting naar het bestelauto-tarief konden betalen. Als gevolg van die overgangsregeling bleef de auto van eiseres aangemerkt worden als bestelauto. Onder de toen geldende regeling bracht dit mee dat een bijbehorende laag belastingtarief gold voor de MRB.
Per 1 januari 1994 is het begrip personenauto nog verder verruimd om het gebruik van bestelauto’s door particulieren verder te ontmoedigen. Na aandrang van de Eerste Kamer is een bijzondere overgangsregeling getroffen voor houders van bestelauto’s waarvan de tenaamstelling op Deel II van het kentekenbewijs nog luidt zoals voor 1 januari 1988. Deze regeling is neergelegd in de Wet van 23 december 1994, Stb. 883. Door deze overgangsregeling bleef de auto van eiseres aangemerkt worden als bestelauto. Ook onder de toen geldende wetgeving bracht dit mee dat eiseres in aanmerking bleef komen voor het lage tarief voor de MRB.
Op 4 februari 1994 heeft eiseres een LPG-installatie laten inbouwen in de auto.
Per 1 april 1995 is de Wet op de MRB 1966 vervangen door de Wet op de MRB 1994. De situatie zoals die per 1 januari 1994 voor de auto van eiseres gold, inclusief de overgangsregeling, veranderde daarbij niet.
Op 14 december 2004 werd door de Eerste Kamer het Belastingplan 2005 goedgekeurd met gevolgen voor zowel de MRB als de Belasting op personenauto’s en motorrijwielen (BPM). Naast de verhoging van de basisbedragen en brandstoftoeslagen voor alle categorieën motorrijtuigen en aanhangwagens met 1.4% op 1 januari 2005, is tegelijkertijd het basistarief voor bestelauto’s verhoogd met € 19 per kwartaal (€ 76 per jaar).
In artikel 24a van de Wet op de MRB 1994 is per 1 januari 2005 een uitzondering opgenomen voor houders van bestelauto’s die zijn aangepast voor het gebruik van een rolstoel. Zij kunnen ook na 1 januari 2005 een verzoek indienen om in aanmerking te komen voor een lager bestelautotarief, dat in artikel 24a is opgenomen (hierna: het invalidentarief).
Per 1 juli 2005 is het gewone tarief voor bestelauto’s nog verder verhoogd door dit gelijk te maken aan het tarief voor personenauto’s. In artikel 24 van de Wet op de MRB 1994, dat bestelauto’s betreft, is daarom vanaf 1 juli 2005 verwezen naar artikel 23, dat over personenauto’s gaat. Wel resteert als verschil dat voor een bestelauto geen provinciale opcenten worden geheven en voor een personenauto wel.
Ook is er per 1 juli 2005 een nieuw artikel 24b toegevoegd aan de Wet op de MRB 1994, waarin is bepaald dat ondernemers een verzoek kunnen doen om in aanmerking te komen voor een lager bestelautotarief, dat is opgenomen in artikel 24b (hierna: het ondernemerstarief).
Een overgangsregeling voor houders van kentekens die voor 1 januari 1988 op naam waren gesteld, is niet opgenomen bij de wetswijziging per 1 juli 2005. De motie van enkele Kamerleden (het zogenaamde amendement Van der Vlies) om wel een dergelijke overgangsregeling te treffen, is onder druk van budgettaire argumenten verworpen.
3. Geschil
In geschil is of eiseres op grond van de overgangsregelingen bij de eerdere wetswijzigingen recht heeft op een lager bestelautotarief, ondanks het feit dat zij volgens de wet per 1 juli 2005 niet meer in aanmerking komt voor een lager bestelautotarief.
Eiseres beroept zich in dat verband op het vertrouwen dat zij aan de eerdere overgangsregelingen heeft ontleend. Zij voert aan dat zij op basis van dat vertrouwen een LPG-installatie heeft ingebouwd, die zij nu niet meer kan weghalen. Zij voelt zich gedwongen om de auto in eigendom te houden. Ook voelt zij zich ten onrechte gestraft met het hoge tarief, omdat zij de auto juist al die jaren niet heeft verkocht of ingeruild om het lage tarief te kunnen houden.
4. Beoordeling van het geschil
Anders dan eiseres blijkbaar meent, is haar auto voor het onderhavige tijdvak op grond van de overgangsregeling van de Wet van 23 december 1994, Stb. 883, wel aangemerkt als een bestelauto. Dit ondanks het feit dat de auto niet voldoet aan de inrichtingseisen voor een bestelauto. Er worden dus geen provinciale opcenten geheven. Eiseres komt echter niet meer in aanmerking voor een lager bestelautotarief dan het gewone bestelautotarief, aangezien zij niet in aanmerking komt voor het invalidentarief van artikel 24a en ook niet voor het ondernemerstarief van artikel 24b.
Eiseres heeft verzocht om aanhouding van de onderhavige zaak totdat zal zijn beslist in een proefprocedure die is aangespannen door de Stichting Belangen Grijskentekeneigenaren te Delft (hierna: de SBG). De rechtbank wijst dat verzoek af. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij geen lid is geworden van de SBG, omdat de SBG de belangen behartigt van de groep mensen die een auto op kenteken heeft gekregen na 1 januari 1988. De proefprocedure gaat dus ook niet over precies dezelfde vraag als de onderhavige procedure. Eiseres kon bovendien niet aangeven in welk stadium deze proefprocedure zich bevindt.
De rechtbank zal daarom nu de vraag beantwoorden of eiseres in aanmerking komt voor een lager bestelautotarief.
Daarbij staat voorop dat de rechter de Wet op de MRB 1994, een wet in formele zin, in geen geval mag beoordelen op billijkheid. Dit is bepaald in artikel 11 van de Wet algemene bepalingen.
Zoals uit de opsomming onder het kopje Feiten blijkt, is er per 1 juli 2005 geen overgangsregeling meer ten aanzien de groep particulieren die voor 1 januari 1988 in aanmerking kwam voor het lage bestelautotarief, tot welke groep eiseres behoort. Uit de wetsgeschiedenis volgt bovendien dat de wetgever zich heeft gerealiseerd dat deze groep particulieren een belangrijk nadeel ondervindt van de wetswijziging. Toch is om financiële redenen geen overgangsregeling opgenomen. Dit is een politieke keuze, waaraan ook de rechter is gebonden.
Hoewel de rechtbank begrip heeft voor het gevoel van eiseres dat haar vertrouwen is beschaamd, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om aan eiseres toch een laag bestelautotarief toe te kennen. De omstandigheid dat eiseres een LPG-installatie heeft laten inbouwen maakt dit niet anders, al ziet de rechtbank in dit voor haar nu juist nadelig uitpakt. In het huidige gewone bestelautotarief, dat gelijk is gesteld aan het personenautotarief, worden immers brandstoftoeslagen geheven op auto’s die niet op benzine rijden, terwijl dit onder het oude bestelautotarief niet zo was.
Overigens wijst de rechtbank er op dat de oude overgangsregeling in zoverre nog wel op eiseres wordt toegepast, dat haar auto wordt aangemerkt als bestelauto, terwijl de auto niet aan de inrichtingseisen voor een bestelauto voldoet. Zoals verweerder ter zitting heeft verklaard, heeft dit voor eiseres het voordeel dat zij niet € 436 per jaar hoeft te betalen (het personenautotarief met provinciale opcenten), maar € 372 (het bestelautotarief dat gelijk is gesteld met het personenautotarief, maar zonder provinciale opcenten).
De oude overgangsregeling gaat niet zo ver dat daarin is toegezegd dat het bestelautotarief voor de groep waartoe eiseres behoort altijd laag zou blijven.
De rechtbank verwerpt ook de stelling van eiseres dat zij wordt gedwongen om haar 19 jaar oude auto te houden, waardoor de wet haar keuzevrijheid aantast. De wet schrijft niet aan eiseres voor dat zij de auto moet houden, maar ontneemt aan eiseres alleen een fiscaal voordeel dat zij lange tijd heeft gehad. Het staat eiseres vrij om de auto in te ruilen of naar de sloop te brengen. Het enkele feit dat dit financieel niet aantrekkelijk is, maakt niet dat de wetgever de keuzevrijheid van eiseres heeft aangetast.
Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 5 juli 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van M. Eggink, griffier.
De griffier De rechter
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.