Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1045

Datum uitspraak2006-09-21
Datum gepubliceerd2006-10-27
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers228561 EJ VERZ 06-2481
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Beschikking. Stichting Kinderopvang (verzoekster) verzoekt tot ontbinding van arbeidsovereenkomst met voorzitter Raad van Bestuur (verweerder) wegens wantrouwen functioneren. Verzoekster krijgt in verband met de voorgenomen toekenning aan verweerder de gelegenheid het verzoek terug te nemen vóór het door de kantonrechter bepaalde tijdstip.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Kanton Locatie Heerlen zaak/rep.nr.: 228561 EJ VERZ 06-2481 Beschikking van de kantonrechter d.d. 21 september 2006. De kantonrechter gezien het op 21 juli 2006 ontvangen verzoekschrift van de stichting STICHTING KINDEROPVANG HUMANITAS, gevestigd te Heerlen, gemachtigde mr. H.J. Bronsgeest, waarin zij verzoekt de tussen haar als werkgeefster en [werknemer], wonende te [woonplaats], gemachtigde mr. A.A.B. Gaalman, als werknemer bestaande arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen te ontbinden. 1. Verloop van de procedure Werkgeefster heeft zich met een verzoekschrift tot de kantonrechter gewend. Werknemer heeft daarop een verweerschrift ingediend, dat op 1 augustus 2006 ter griffie is ontvangen. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling op 30 augustus 2006 hun standpunten nader toegelicht. Vervolgens is beschikking bepaald, waarvan de uitspraak (nader) is gesteld op heden. 2. Het verzoek het verweer en de beoordeling De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het onderhavige verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod. Partijen worden hierna (ook) genoemd ‘SKH’ (verzoekster) en ‘[verweerder]’ (verweerder). [verweerder] is geboren op [geboortedatum verweerder] en sedert 5 januari 1976 in dienst van SKH dan wel haar rechtsvoorgangers. Hij bekleedt momenteel de functie van Algemeen Directeur/ voorzitter van de Raad van Bestuur tegen uiteindelijk een salaris per maand van € 9.500,00 bruto exclusief vakantietoeslag en bonus. Het verzoek In maart 2005 heeft de Raad van Toezicht van SKH aan de Raad van Bestuur een mandaat verstrekt ten bedrage van € 2.000.000,00 als maximaal verlies ten gevolge van de overname van KidsConcern. De Raad van Bestuur heeft dit mandaat uiteindelijk met vele miljoenen overschreden, zonder daarvan de Raad van Toezicht in kennis te stellen. Uit twee adviezen van [adviseur] d.d. respectievelijk 6 november 2005 en 10 december 2005 volgde dat het risico van SKH voortvloeiende uit de overname zou kunnen oplopen tot maar liefst € 12.470.000,00 minus de netto-opbrengst van de debiteuren welke werden ingeschat op maximaal € 2.500.000,00 tot € 3.000.000,00. SKH zou een dergelijke verplichting niet zelfstandig kunnen dragen. [verweerder] heeft de Raad van Toezicht niet van deze adviezen op de hoogte gebracht. SKH voert in haar verzoek aan dat [verweerder] in diens functie van voorzitter van de raad van Bestuur ernstig te kort is geschoten ten aanzien van de overname van Kidsconcern. Zij houdt [verweerder] direct verantwoordelijk voor het onvolledig informeren van de Raad van Toezicht en het zeer substantieel overschrijden van het ter zake door de Raad van Toezicht gegeven financiële mandaat van € 2.000.000,00. Op 18 februari 2006 heeft een ingelaste vergadering van de Raad van Toezicht met de Raad van Bestuur plaatsgevonden waarin de gang van zaken rond KidsConcern is besproken. In de vergadering heeft de Raad van Toezicht aangegeven de ontstane situatie als zeer ernstig te ervaren en kritiek geuit op het functioneren van de Raad van bestuur in dat verband. De Raad van Toezicht constateerde in die vergadering dat er in beginsel nog wel vertrouwen bestond in het functioneren van de Raad van Bestuur, doch daarmee was de kwestie nog niet afgedaan. De geuite forse kritiek kon niet zonder gevolgen blijven en om die reden zijn aanvullende maatregelen getroffen langs twee ‘sporen’. Spoor 1 hield in dat het toezicht op de Raad van Bestuur aanzienlijk zou worden verscherpt. Spoor 2 hield in dat het functioneren van de raad van Bestuur zelf diende te worden verbeterd. De heren [lid 1 Raad van Bestuur] en [lid 2 Raad van Bestuur], beiden lid van de Raad van Toezicht, zouden gesprekken voeren met de individuele leden van de Raad van Bestuur, waarna conclusies aan dit functioneren zouden worden verbonden. De notulen van deze vergadering zijn als productie 6 bij het verzoekschrift gevoegd. Uit deze gesprekken volgde dat er gegronde vrees bestond voor herhaling van incidenten (productie 7 bij verzoekschrift). De Raad van Bestuur had te weinig als team gewerkt. Er waren weinig tot geen initiatieven genomen om de eenheid in het team te herstellen en de ernst en noodzaak van spoor 2 was totaal niet door de Raad van Bestuur onderkend. [verweerder] is niet in staat gebleken om van de Raad van Bestuur een collegiaal functionerend orgaan te maken. Daar komt nog bij dat mevrouw [lid 3 Raad van Bestuur], eveneens lid van de Raad van Bestuur, bij brief van 15 april 2006 ontslag had genomen. Mevrouw [lid 3 Raad van Bestuur] had grote bezwaren aangaande de wijze waarop belangrijke besluiten binnen de raad van bestuur werden genomen. De Raad van Toezicht was van oordeel dat mevrouw [lid 3 Raad van Bestuur] wel naar behoren functioneerde en wilde haar graag voor het bestuur behouden. Gezien de onwerkbaarheid van de ontstane situatie hebben vervolgens gesprekken plaatsgevonden met de andere leden van de Raad van Bestuur, te weten [verweerder] en [lid 4 Raad van Bestuur] om tot beëindiging van het dienstverband te komen. Op genoemde gronden heeft SKH het vertrouwen in het functioneren van [verweerder] verloren en verzoekt ontbinding van de bestaande arbeidsovereenkomst. Het verweer [verweerder] erkent op zijn beurt weliswaar dat er dingen zijn fout gegaan, maar onderstreept dat na de bewuste gezamenlijke vergadering van 18 februari 2006 met man en macht aan een oplossing werd gewerkt. [verweerder] voert aan dat veel van de verwijten aan zijn adres, die in het inleidend verzoekschrift worden opgevoerd, reeds uitvoerig aan de orde zijn geweest en vervolgens afgekaart in die vergadering. De Raad van Toezicht concludeerde - na beraad - zonder enig voorbehoud dat het vertrouwen in de Raad van Bestuur er nog was. Deze besluitvorming is wat [verweerder] betreft niet vrijblijvend en kan niet worden genegeerd. Kennelijk ingezet door het (dreigend) vertrek van mevrouw [lid 3 Raad van Bestuur], eveneens lid van de Raad van Bestuur, heeft de Raad van Toezicht op 26 april 2006 alsnog - voor [verweerder] abrupt - de keuze gemaakt om de arbeidsovereenkomsten met de twee andere leden van de Raad van Bestuur (waaronder [verweerder] als voorzitter) te beëindigen. Daarbij werd [verweerder] niet in de gelegenheid gesteld zijn visie op de situatie te geven. [verweerder] acht dit geen zorgvuldige besluitvorming en in strijd met de norm van goed werkgeverschap. De beoordeling Vastgesteld kan worden - ook na de behandeling ter zitting - dat de verhoudingen tussen partijen dusdanig zijn verstoord dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer vruchtbaar kan zijn. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden per 1 oktober 2006 wegens veranderingen in de omstandigheden. De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is welk van partijen van die verstoring mogelijk (het meest) een verwijt kan worden gemaakt, hetgeen zich uiteindelijk zal vertalen in de hoogte van een vergoeding ten laste van SKH. Ook [verweerder] moet erkennen dat er onder zijn leiding, als voorzitter van de Raad van Bestuur, ernstige fouten zijn gemaakt. Fouten, die zelfs mogelijk het voortbestaan van de stichting lijken te bedreigen. Anderzijds wijst hij op diens lange dienstverband, diens grote inzet, loyaliteit en al hetgeen hij gedurende zijn arbeidzame leven (als boegbeeld) voor SKH heeft betekend. Dat geeft krediet. Ook geeft hij aan - zo begrijpt de kantonrechter - dat tijdens een indringende vergadering op 18 februari 2006 de kwestie inzake de overname van KidsConcern, uitvoerig aan de orde is geweest. Na beraad heeft de Raad van Toezicht zonder enig voorbehoud het vertrouwen in de Raad van bestuur uitgesproken, maar wel tevens maatregelen ter voorkoming van herhaling genomen. Het hiervoor al aangehaald twee sporen beleid. De kantonrechter leest in de notulen van de bewuste vergadering niet dat door of namens de Raad van Toezicht een voorbehoud zou zijn gemaakt met betrekking tot de positie van [verweerder], in afwachting van onderzoek en rapportage van de heren [lid 1 Raad van Bestuur] en [lid 2 Raad van Bestuur]. Dit zou op zich dan ook betekenen dat uit deze notulen in ieder geval volgt dat [verweerder] een kans zou moeten krijgen dit gegeven vertrouwen te bestendigen. Dan dient zich vervolgens de vraag aan of [verweerder] deze kans ook daadwerkelijk heeft gehad en - in het positieve geval - of hij deze ook heeft benut. SKH verwijt [verweerder] in dat kader dat hij onvoldoende initiatief heeft getoond om de onderlinge samenwerking binnen de Raad van Bestuur te verbeteren (spoor twee van de te nemen maatregelen). Zij heeft de indruk dat [verweerder] de ernst van de situatie kennelijk onvoldoende duidelijk was en slechts langzaam op gang kwam. Een en ander is ook neergelegd in een daartoe strekkend rapport van de heren [lid 1 Raad van Bestuur] en [lid 2 Raad van Bestuur] d.d. 26 april 2006 (productie 7 bij inleidend verzoekschrift). Daarbij werd ook ingesprongen op de onverwachte ontslagname bij brief van 15 april 2006 van bestuurslid mevrouw [lid 3 Raad van Bestuur], die in haar brief aangeeft geen heil meer te zien in samenwerking met de andere bestuursleden. [verweerder] bestrijdt de stelling dat hij onvoldoende initiatief zou hebben getoond. De in de vergadering van 18 februari 2006 aangekondigde gesprekken met de individuele leden van het bestuur zouden eerst eind maart 2006 hebben plaatsgevonden. Op 10 april 2006 heeft vervolgens de Raad van Bestuur dit onderwerp aan de orde gesteld. [verweerder] voelt zich volstrekt overvallen door de ontslagname en de kritiek van mevrouw [lid 3 Raad van Bestuur], slechts enkele dagen nadien. Gezien het feit dat de vergadering van 18 februari 2006 een duidelijk crisisberaad is geweest, waarbij de mogelijk verstrekkende gevolgen van het handelen en nalaten van de Raad van Bestuur aan de orde zijn geweest, is ook de kantonrechter van mening dat van [verweerder], als voorzitter van de Raad van Bestuur, onder die omstandigheden meer initiatieven hadden mogen worden verwacht om de onderlinge samenwerking in het hoogst mogelijke tempo te verbeteren. Dit vooral nu juist deze gebrekkige samenwerking als een van de oorzaken van het falen van de Raad van Bestuur inzake de overname van KidsConcern werd benoemd. Daar hoefden op zich de individuele gesprekken van de bestuursleden met de Raad van Toezicht niet voor te hoeven afgewacht. Onbegrijpelijk is dat het ingrijpende besluit van [lid 3 Raad van Bestuur] voor [verweerder] niet te voorzien zou zijn geweest. Het is een duidelijk signaal dat de communicatie tussen de leden van het bestuur in april 2006 nog immer gebrekkig dan wel ernstig verstoord was. Door het dreigende ontslag van bestuurslid mevrouw [lid 3 Raad van Bestuur] ontstond er een volledig onwerkbare situatie, waarbij de Raad van Toezicht gedwongen werd in te grijpen. Het is vervolgens de keuze van de Raad van Toezicht geweest om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te willen ontbinden. [verweerder] geeft aan dat hij ook door dat besluit werd overvallen. Hij is ook niet gehoord naar aanleiding van dat besluit. Ook de kantonrechter is van mening dat het besluit tot ontslag voor [verweerder] enigszins uit de lucht is komen vallen. Er is niet eerder een signaal afgegeven dat de ontwikkelingen voor en na 18 februari 2006 bedreigend zouden kunnen zijn voor diens positie. Anderzijds heeft de kantonrechter ook begrip voor het feit dat de Raad van Toezicht in de nieuwe situatie op korte termijn moest ingrijpen om het voortbestaan van de stichting te kunnen waarborgen. Dat onder die omstandigheden op het hoogste niveau bestuursleden zullen moeten wijken, is inherent aan een dergelijke functie. Onder deze omstandigheden en rekening houdende met de leeftijd van [verweerder], diens zeer lange dienstverband en diens verder onbesproken staat van dienst acht de kantonrechter een vergoeding van € 470.000,00 bruto billijk. SKH krijgt in verband met de voorgenomen toekenning van een vergoeding de gelegenheid het verzoek terug te nemen voor het hierna te melden tijdstip. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden en de eindbeslissing - waaronder de beslissing over de proceskosten - zal worden gegeven op 29 september 2006. 3. De beslissing Alvorens te beslissen: Stelt partij SKH in de gelegenheid het verzoek terug te nemen tot 28 september 2006 om uiterlijk 16.00 uur door schrif-telijke mededeling aan de griffier; Houdt iedere verdere beslissing aan. Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. R.H.J. Otto, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.