
Jurisprudentie
AZ0119
Datum uitspraak2006-09-28
Datum gepubliceerd2006-10-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers22-007020-04
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-10-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers22-007020-04
Statusgepubliceerd
Indicatie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een vermogensdelict, waarbij hij er niet voor is teruggedeinsd fors geweld tegen het slachtoffer te gebruiken door het slachtoffer te slaan en te schoppen teneinde hem een sleutelbos en een bankpas afhandig te maken. Voorts heeft de verdachte enige dagen later geprobeerd een persoon cocaïne en geld af te persen door het slachtoffer te slaan, te schoppen en te bedreigen. Ook heeft de verdachte een ander persoon mishandeld en cocaïne voorhanden gehad. Het hof is van oordeel dat de veiligheid van anderen en algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel tot terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging eist, waarbij het hof mede heeft gelet op het verhandelde ter terechtzitting d.d. 14 september 2006 omtrent de persoon van de verdachte en de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten onder 1 en 3. De verdachte wordt voor de bewezen verklaarde feiten 1, 3 en 4 verminderd toerekeningsvatbaar geacht.
Naar het oordeel van het hof kan niet buiten elke redelijke twijfel worden gesteld dat het overlijden van het slachtoffer van feit 1 veroorzaakt is door het handelen van de verdachte, gelet op getuigenverklaringen en het sectierapport.
Uitspraak
Rolnummer: 22-007020-04
Parketnummers: 09-753103-04 en 09-037051-04
Datum uitspraak: 28 september 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 4 november 2004 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
thans verblijvende in [detentieadres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
14 september 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen, zoals op de terechtzitting in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd.
Van de dagvaardingen en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Het hof heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen van een doorlopende nummering voorzien.
Het zal die nummering in dit arrest aanhouden.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 4 primair en 6 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2, 3 cumulatief, 4 subsidiair en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak terzake van het onder 6 tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof overweegt terzake van het onder 1 primair tenlastegelegde als volgt.
Naar het oordeel van het hof kan niet buiten elke redelijke twijfel worden gesteld dat het overlijden van [slachtoffer] veroorzaakt is door het handelen van de verdachte nu er meerdere getuigen zijn, onder wie de broer van het slachtoffer, die [slachtoffer] nog hebben gezien na het vertrek van de verdachte uit de woning van [slachtoffer] in de ochtend van vrijdag 6 februari 2004. Tevens laat het sectierapport van de arts-patholoog G. van Ingen en de patholoog i.o. F.R.W. de Groot geen andere conclusie dan dat de dood vrijwel onmiddellijk is ingetreden na het scheuren van de milt van [slachtoffer] door uitwendige geweldsinwerking, zodat het ervoor moet worden gehouden dat dit geweld heeft plaatsgevonden na het vertrek van verdachte in de ochtend van vrijdag 6 februari 2004. Onder de geschetste omstandigheden kan niet wettig en overtuigend worden bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd.
Voorts is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 tweede cumulatief en 4 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 3 eerste cumulatief, 4 subsidiair en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1. subsidiair: Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
3. Poging tot afpersing.
4. subsidiair: Mishandeling.
5. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Wel is er sprake van verminderde toerekenbaarheid in voege als volgt.
Naar de geestesvermogens en persoonlijkheid van verdachte is eerst onderzoek gedaan op ambulante basis door de psychiater dr. B.A. Blansjaar (verslaglegging in een psychiatrisch rapport van 10 april 2004) en door de psycholoog
drs. W.J.L. Landers (verslaglegging in een psychologisch rapport van 25 mei 2004). Blijkens die rapportage is er bij verdachte – ten aanzien van de aangegeven tenlastegelegde feiten – sprake van een antisociale persoonlijkheidstoornis.
Uitgangspunt en doorslaggevend, vanwege de periode van observatie van de verdachte, is voor het hof echter de nadien over de verdachte uitgebrachte rapportage van het Pieter Baan Centrum, de psychiatrische observatiekliniek, d.d. 14 juni 2006. Deze rapportage is uitgebracht na observatie van de verdachte door H.A. Gerritsen, psychiater, en E.H. Ameling, psycholoog, beiden vastgerechtelijk deskundige bij het Pieter Baan Centrum.
Deze rapportage is voorts – ondanks de beperkte medewerking van de verdachte – veel uitgebreider en meer inzicht gevend.
De psycholoog Ameling heeft na psychologisch onderzoek gerapporteerd dat door de zeer beperkte medewerking aan het onderzoek door de verdachte geen uitspraak kan worden gedaan over de vraag of en in welke mate bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling dan wel ziekelijke stoornis zijner geestvermogens. In verdachtes voorgeschiedenis en in observaties door de groepsleiding vindt de psycholoog aanwijzingen voor ernstige antisociale en narcistische problematiek.
De rapporterend psychiater Gerritsen acht op grond van zijn gesprekscontacten met de verdachte, in combinatie met de overige ter beschikking staande onderzoeksgegevens, voldoende informatie beschikbaar om tot een beantwoording te komen van de door het Hof gestelde vragen. Verdachte is een 27-jarige Marokkaanse man, die in beroep is gegaan tegen een veroordeling in 2004 tot veertien jaar gevangenisstraf in verband met doodslag, mishandeling, poging tot afpersing, diefstal met geweld en overtreding van de Opiumwet. De verdachte ontkent een groot deel van de ten laste gelegde feiten. Als belangrijkste redenen voor het grotendeels niet meewerken aan het huidige onderzoek noemt de verdachte dat hij in zijn ogen ten onrechte is veroordeeld, dat hij al in 2004 ambulant door een psychiater en een psycholoog onderzocht is en dat hij in zijn ogen niet aan een stoornis lijdt. De verdachte heeft een omvangrijk strafblad met een diversiteit aan delicten, waaronder mishandeling en verkrachting en medeplegen van vrijheidsberoving in 2001 (die hij beide eveneens ontkent) waarvoor vijftien maanden gevangenisstraf. Volgens het documentatieregister komt hij officieel op 14e jaar voor het eerst in aanraking met de politie.
Diagnostisch is er volgens de rapporterend psychiater sprake van cocaïnemisbruik (in remissie tijdens detentie) en een antisociale en narcistische persoonlijkheids-stoornis bij een 27-jarige benedengemiddeld intelligente Marokkaanse man. Het is op grond van de beschikbare gegevens niet goed uit te maken of er mogelijk sprake is van cocaïne-afhankelijkheid. Deze conclusie wijkt af van die in de ambulante rapportages uit 2004. De belangrijkste redenen voor dit verschil in bevindingen liggen waarschijnlijk in het verschil in setting waarin de verdachte is onderzocht en in de beschikking over meer gegevens dan de ambulante rapporteurs destijds hadden. Ook tijdens zijn observatieperiode in het Pieter Baan Centrum (PBC) is naar voren gekomen dat de verdachte zich aangepast kan gedragen zolang de druk op hem niet al te groot is. Gezien de grote druk die een klinische setting gedurende een observatieperiode van zeven weken met zich meebrengt, was de verdachte niet in staat zijn schijnaanpassing van vriendelijkheid en coöperativiteit vol te houden. Tijdens het onderzoek komt hij naar voren als een zeer krenkbare, sterk egocentrische, eisende en dwingende, gebruikmakende, wantrouwende man met een lacunair geweten en een nauwelijks aanwezig empathisch vermogen, die elke verantwoordelijkheid voor zijn handelen buiten zichzelf legt. Bij krenkingen kan de verdachte zowel verbaal als fysiek heftig reageren.
Een relatief kleine aanleiding kan bij hem al leiden tot heftige, buitenproportionele reacties. Als de verdachte zich gekrenkt voelt, moet hij deze krenking snel en volledig ongedaan maken om zo zijn narcistisch evenwicht weer te herstellen. Hij doet dit door zijn eigen aandeel in situaties en conflictsituaties volledig te ontkennen, terwijl voor de ander helder is dat hij in dergelijke situaties wel een aandeel heeft. Voor de verdachte is er dan maar één waarheid en dat is de zijne, hij staat absoluut niet open voor een andere visie dan de zijne. Als de verdachte zich zeer onheus bejegend en gekrenkt voelt, devalueert hij de ander sterk en tracht hij de krenking ongedaan te maken en zijn egocentrisch perspectief weer te herstellen. De benedengemiddelde intelligentie staat niet op de voorgrond, maar maakt wel onderdeel uit van de problematiek.
Uit de processen-verbaal komt naar voren dat de verdachte ten tijde van de in zaak 1 en zaak 2 sub 1 ten laste gelegde feiten (thans de tenlastegelegde feiten sub 1 primair en subsidiair, sub 3 en sub 4) de controle over zijn agressieve impulsen verloor en agressief was jegens de slachtoffers, passend bij de antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornis. Voorts komt uit de processen-verbaal en de ambulante Pro Justitia-rapportages naar voren dat de verdachte voorafgaand en tijdens deze feiten zeer waarschijnlijk onder invloed was van cocaïne.
Tijdens de huidige observatie in het PBC is naar voren gekomen dat de verdachte ook zonder cocaïne (ervan uitgaand dat hij tijdens zijn verblijf in het PBC niet heeft gebruikt) zo boos en dreigend werd toen hij zich gekrenkt voelde dat separatie noodzakelijk was. Hiermee kon een verdere escalatie voorkomen worden. Het gebruik van cocaïne is bij de verdachte geen noodzakelijke voorwaarde om agressief te worden. De rapporterend psychiater acht de verdachte voor de bedoelde feiten verminderd toerekeningsvatbaar.
Gezien het planmatige karakter van de in zaak 2 sub 2 en 3 ten laste gelegde feiten (thans de tenlastegelegde feiten 5 en 6) moeten de verdachte hiervoor naar het oordeel van de rapporterend psychiater volledig toerekeningsvatbaar worden geacht.
Het hof verenigt zich met de bevindingen en conclusie van de psychiater dat de verdachte voor de thans bewezen verklaarde feiten 1, 3 en 4 verminderd toerekeningsvatbaar is en neemt zulks als uitgangspunt bij de strafoplegging.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1 primair, 3, 4 subsidiair en 5 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest, en de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn verminderde toerekenbaarheid als voormeld, zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een vermogensdelict, waarbij hij er niet voor is teruggedeinsd fors geweld tegen het slachtoffer te gebruiken door het slachtoffer te slaan en te schoppen teneinde hem een sleutelbos en een bankpas afhandig te maken. Voorts heeft de verdachte enige dagen later geprobeerd een persoon cocaïne en geld af te persen door het slachtoffer te slaan, te schoppen en te bedreigen. Feiten als de onderhavige worden over het algemeen door de slachtoffers als buitengewoon bedreigend ervaren en daarnaast brengen zulke feiten ook angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid bij de burgers teweeg. Ook heeft de verdachte een ander persoon mishandeld en cocaïne voorhanden gehad.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 16 augustus 2006, eerder is veroordeeld voor het plegen van vermogensmisdrijven en geweldsmisdrijven, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is dan ook van oordeel dat gelet op de speciale en generale preventie alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
Met betrekking tot de op te leggen maatregel verwijst het hof eerst naar het rapport van het Pieter Baan Centrum als voren weergegeven en de vorengenoemde recidive, zoals daarvan blijkt uit verdachtes strafblad.
De rapporterend psychiater Gerritsen voornoemd heeft terzake het volgende naar voren gebracht.
“De kans op herhaling door de verdachte van agressieve delicten als ten laste gelegd moet naar het oordeel van de rapporterend psychiater aanzienlijk worden geacht. Er is sprake van een structurele kwetsbaarheid in de vorm van een antisociale en een narcistische persoonlijkheidsstoornis.
Het misbruik van drugs maakt de verdachte gevaarlijker, omdat hij zich hierdoor relatief gemakke-lijk in gevaarlijke situaties begeeft, waarin hij het overzicht verliest, achterdochtig wordt, minder greep heeft op zichzelf en vervolgens impulsief kan reageren. Andere risicofactoren zijn onder andere het afwezige ziektebesef en ziekteinzicht van de verdacht een het zich eerder aan begeleiding hebben onttrokken, waardoor onvoldoende aanknopingspunten worden gevonden voor eventuele hulpverlening op een min of meer vrijwillige basis. Bijkomende risicofactor in dit verband is de ruim benedengemiddelde intelligentie, omdat hij de risico's van zijn handelen vooraf minder goed kan overzien”.
De psychiater adviseert de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
Het hof neemt voormelde bevindingen en conclusies over en maakt deze tot de zijne, en verenigt zich met het advies van de psychiater.
Het hof is dan ook van oordeel dat de veiligheid van anderen en algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel tot terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging eist, waarbij het hof mede heeft gelet op het verhandelde ter terechtzitting d.d. 14 september 2006 omtrent de persoon van de verdachte en de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten onder 1 en 3.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 2(oud) van de Opiumwet en de artikelen 37, 37a(oud), 37b, 45, 57, 63, 300(oud), 310, 312(oud) en 317(oud) van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 3 tweede cumulatief en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 3 eerste cumulatief, 4 subsidiair en 5 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit arrest is gewezen door mr. A.S.M. Horstink,
mr. N. Zandbergen en mr. D.J.C. van den Broek, in bijzijn van de griffier M. van der Mark.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 september 2006.