Jurisprudentie
AY9763
Datum uitspraak2006-10-09
Datum gepubliceerd2006-10-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/757403-06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-10-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/757403-06
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verdachte heeft zich gedurende een periode van circa acht maanden op grote schaal schuldig gemaakt aan oplichting. Verdachte heeft door zijn zeer laakbare en totaal respectloze handelwijze de betrokken slachtoffers voor vele tienduizenden euro's gedupeerd en bij hen schuldgevoelens en stress veroorzaakt. Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan een zeer ernstige vorm van criminaliteit, namelijk een drietal pogingen tot doodslag. Gevangenisstraf van 36 maanden.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/757403-06
's-Gravenhage, 9 oktober 2006
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting 'Haaglanden' P.C.S., Unit 2 te
’s-Gravenhage, thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 25 september 2006, ter voortzetting van de zitting van 9 augustus 2006.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.H. Westendorp, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie, mr. T.N.M. Kamps, heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 primair (voor zover het de poging tot zware mishandeling betreft), 7 en 8 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde: zich houden aan de voorschriften, gegeven door de Reclassering Nederland, ook als die voorschriften inhouden: opname in de Emiliehoeve.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot:
hoofdelijke (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering van de volgende benadeelde partijen:
1. [benadeelde partij 1], [adres], tot een bedrag van € 25.000,00;
2. [benadeelde partij 2], [adres], tot een bedrag van € 65.776,50;
(gedeeltelijke) toewijzing van de vordering van de volgende benadeelde partijen:
1. [benadeelde partij 3], [adres], tot een bedrag van € 4.800,00;
2. [benadeelde partij 4], [adres], tot een bedrag van € 13.500;
3. [benadeelde partij 5], [adres], tot een bedrag van € 6.250,00;
4. [benadeelde partij 6], [adres], tot een bedrag van € 1.403,00;
5. [benadeelde partij 7], [adres], tot een bedrag van € 326,97;
6. [benadeelde partij 8], [adres], tot een bedrag van € 250,00;
niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] voornoemd voor het meer of anders gevorderde;
niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partijen:
1. [benadeelde partij 9], [[adres];
2. [benadeelde partij 10], [adres].
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van voornoemde bedragen met de daarbij behorende dagen hechtenis ten behoeve van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 5], [benadeelde partij 6], [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] voornoemd.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat over de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen als volgt wordt beslist:
nummer 27: teruggave daarvan aan de Staat der Nederlanden;
nummers 32, 35, 36, 38 en 39: teruggave daarvan aan de verdachte;
nummers 31, 33, 34, 40, 41, 42 en 43: bewaring daarvan ten behoeve van de rechthebbende.
De officier van justitie heeft medegedeeld dat zij voornemens is te gelegener tijd een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken en heeft daartoe een schriftelijke verklaring overgelegd, welke in het dossier is gevoegd.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Met betrekking tot de feiten 1 tot en met 5
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat, zo verdachte in een enkel geval al laakbaar heeft gehandeld, zijn handelen niet kan worden aangemerkt als oplichting, maar hooguit als wanprestatie in civielrechtelijke zin dan wel verduistering.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Van strafbare oplichting is sprake wanneer met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand wordt bewogen tot afgifte van - kort gezegd - geld of goed.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte onder een groot aantal van zijn slachtoffers het beeld heeft geschapen en in stand gehouden van een (zaken)man die in weelde leeft. Hij heeft doen voorkomen over veel geld te beschikken, woonachtig te zijn in Monaco, aldaar een bedrijf te hebben dan wel te willen starten en niet alleen in Monaco, maar ook elders in het buitenland, huizen te bezitten. Om dit beeld kracht bij te zetten heeft verdachte adresgegevens in Monaco verstrekt, facturen verzonden op naam van zijn vermeende bedrijf in Monaco, zich in zijn contacten met de slachtoffers omringd met dure goederen (zoals auto's en horloges en mobiele telefoons) en enkele slachtoffers ontmoet in chique gelegenheden. Verder heeft verdachte enkele keren ongedekte cheques uitgeschreven, zich bediend van een valse naam en de e-mail- en bankrekeninggegevens van een ander verstrekt. Tenslotte heeft verdachte meermalen doen voorkomen over een uitgebreid netwerk van betrouwbare contacten te beschikken, waaronder autohandelaars. De slachtoffers van verdachte hebben aan het aldus geschapen beeld vertrouwen ontleend en verdachte geld en goederen verstrekt. Vervolgens heeft verdachte, na tal van loze beloftes te hebben gedaan en een variatie aan smoezen te hebben verzonnen, zich onbereikbaar gehouden en is uit het zicht van de slachtoffers verdwenen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte heeft gehandeld met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling. Dat verdachte, zoals hij zelf stelt, daadwerkelijk de intentie had de aan hem verstrekte gelden en goederen aan de slachtoffers terug te geven of de voorgenomen transacties tot een goed einde te brengen, is, in het licht van de hiervoor geschetste omstandigheden, volstrekt onaannemelijk. De rechtbank acht verder bewezen dat verdachte zich heeft bediend van één of meer van de in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht opgesomde oplichtingsmiddelen, te weten een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of listige kunstgrepen. Dat de slachtoffers door deze wijze van handelen zijn bewogen tot afgifte van geld en/of goederen acht de rechtbank evenzeer bewezen, nu uit de gebezigde bewijsmiddelen niet volgt dat zonder dat verdachte zijn bedrieglijke middelen zou hebben ingezet, de slachtoffers ook over zouden zijn gegaan tot afgifte van geld en/of goederen. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan oplichting.
Met betrekking tot feit 6
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hierna weergegeven verloop van de feiten aannemelijk geworden.
Na een daartoe verstrekte opdracht begeven verbalisanten [verbalisant A] en [verbalisant B/benadeelde partij 8] zich op 27 maart 2006 naar de woning aan de [adres] in Den Haag om verdachte aan te houden ter zake van oplichting. Verbalisanten gaan de woning binnen en treffen verdachte aan. Verdachte wordt vervolgens aangehouden en loopt met beide verbalisanten naar buiten. Aan verbalisant [verbalisant A] geeft verdachte te kennen nog iets uit zijn auto te willen pakken. Verbalisanten [verbalisant A] en [verbalisant B/benadeelde partij 8] lopen met verdachte mee naar zijn auto en verdachte neemt plaats op de bestuurdersstoel. Verdachte geeft hierop aan verbalisant [verbalisant A] te kennen last te hebben van zijn hoofd en laat zijn hoofd zakken. Verbalisant [verbalisant A] verzoekt de meldkamer om een ambulance. Tijdens het gesprek met de meldkamer start verdachte de auto. Terwijl verbalisant [verbalisant B/benadeelde partij 8] het portier van de auto aan de bestuurderszijde vasthoudt, probeert verbalisant [verbalisant A] verdachte door middel van een greep uit de auto te krijgen. Ook [benadeelde partij 7] probeert, daarbij liggend over de bovenbenen van verdachte, te voorkomen dat deze met de auto wegrijdt. Wanneer verdachte, na vergeefse pogingen van verbalisant [verbalisant A] en [benadeelde partij 7] om dit te beletten, toch met de auto weet weg te rijden, worden verbalisanten [verbalisant A] en [verbalisant B/benadeelde partij 8] meegesleept over het wegdek. Verdachte voert de snelheid van de auto op, waarna verbalisant [verbalisant B/benadeelde partij 8] het portier loslaat en op het wegdek ten valt komt. [benadeelde partij 7] valt, nadat zijn benen enige tijd over het wegdek slepen, uit de auto en belandt ook op het wegdek. Verbalisant [verbalisant A] blijft verdachte in een greep houden. Het portier van de auto slaat tegen de zijkant van haar lichaam en, na enkele meters te zijn meegesleept, laat zij verdachte los. Zij belandt daarbij ook op het wegdek. Verdachte rijdt door en verdwijnt uit het zicht. [verbalisant A], [verbalisant B/benadeelde partij 8] en [benadeelde partij 7] lopen lichamelijk letsel op.
Verdachte heeft welbewust de kans in het leven geroepen dat de verbalisanten [verbalisant A] en [verbalisant B/benadeelde partij 8] en [benadeelde partij 7] het leven zouden verliezen. Hij is met zijn auto weggereden, terwijl [verbalisant A], [verbalisant B/enadeelde partij 8] en [benadeelde partij 7] zich nog niet van hem en van zijn auto hadden losgemaakt. Verdachte is die kans, blijkens zijn (met opvoerende snelheid) doorrijden, ook blijven aanvaarden.
Aldus heeft verdachte gehandeld met het voor poging doodslag vereiste (voorwaardelijk) opzet.
De rechtbank passeert dan ook de verklaring van verdachte dat het niet zijn bedoeling was om [verbalisant A], [verbalisant B/benadeelde partij 8] en [benadeelde partij 7] letsel toe te brengen.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1., 2., 3., 4., 5., 6. primair (voor zover het de poging tot doodslag betreft), 7. en 8. tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Overweging met betrekking tot schakelbewijs.
De rechtbank heeft in voorkomende gevallen de afzonderlijke verklaringen van de slachtoffers over en weer voor de diverse tenlastegelegde feiten als schakelbewijs gebruikt, nu in deze verklaringen een gang van zaken wordt geschetst die steeds op essentiële punten overeenkomt. De tenlastegelegde feiten betreffen alle gevallen van oplichting waarbij verdachte telkens op een zelfde manier heeft gehandeld. Uit de aangiften volgt dat verdachte onder al zijn slachtoffers het beeld heeft opgeroepen van een rijk (zaken)man met goede contacten en dat hij zijn feitelijke handelingen ook op dit beeld heeft afgestemd. De aard van de feitelijke handelingen van verdachte stemt in hoge mate overeen. Verder zijn alle slachtoffers overgegaan tot afgifte van geld en/of goederen aan verdachte.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Met betrekking tot feit 6.
De raadsman heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat verdachte heeft gehandeld in een situatie van noodweer c.q. noodweerexces en heeft hierbij aangevoerd dat verdachte zich dusdanig bedreigd voelde door één van de ten tijde van zijn aanhouding aanwezige personen, dat hij uit angst met zijn auto is weggereden.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat het handelen van verdachte was geboden ter verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, dan wel dat de verdachte heeft gehandeld in een hevige gemoedsbeweging. Onder deze omstandigheden kan er geen sprake zijn van noodweer c.q. noodweerexces.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit. De verdachte is deswege strafbaar.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van circa acht maanden op grote schaal schuldig gemaakt aan oplichting.
Verdachte ging zeer geraffineerd en doordacht te werk. Hij gaf zich in alle gevallen uit voor succesvol zakenman met vele contacten. Hij deed voorkomen dat hij in Monaco woonde, daar een (auto)bedrijf bezat en er een horlogewinkel ging opstarten. Hij deed ook voorkomen dat hij onroerend goed bezat in Monaco en Spanje. Met dit verhaal benaderde hij zijn potentiële slachtoffers en wekte zo de schijn dat geld geen rol speelde. Hij bewerkstelligde dat zijn potentiële slachtoffers een groot vertrouwen in hem hadden en hielden. De rechtbank neemt het de verdachte bijzonder kwalijk dat hij dit vertrouwen heeft beschaamd.
Verdachte heeft door zijn zeer laakbare en totaal respectloze handelwijze de betrokken slachtoffers voor vele tienduizenden euro's gedupeerd en bij hen schuldgevoelens en stress veroorzaakt.
Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan een zeer ernstige vorm van criminaliteit, namelijk een drietal pogingen tot doodslag, waarvan de toedracht hiervoor reeds is omschreven. De rechtbank rekent verdachte dit feit zeer zwaar aan. Een dergelijk feit is niet alleen zeer bedreigend en traumatiserend voor de slachtoffers, doch veroorzaakt bovendien grote onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft een ernstig gebrek aan respect voor de lichamelijke en geestelijke integriteit van andere mensen getoond.
Bovendien heeft verdachte vervalste bankbiljetten uitgegeven en munitie voorhanden gehad.
Met het uitgeven van de vervalste biljetten heeft verdachte het vertrouwen geschonden dat de maatschappij heeft in chartaal geld. Ook het onbevoegd voorhanden hebben van munitie, zoals bewezen verklaard, is maatschappelijk onaanvaardbaar vanwege de bedreiging die daarvan voor de veiligheid van anderen uitgaat.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op:
- een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 27 april 2006;
- een voorlichtingsrapport van psycho-medisch centrum Parnassia d.d. 7 augustus 2006.
Uit het uittreksel voornoemd blijkt dat verdachte reeds eerder voor soortgelijke feiten als de bewezenverklaarde feiten 1 tot en met 5 is veroordeeld tot onder meer een vrijheidstraf. Deze veroordelingen hebben verdachte niet weerhouden van het opnieuw plegen van soortgelijke feiten als thans bewezenverklaard. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij een verslavingsproblematiek heeft en daarvoor behandeld wil worden.
De rapporteur van Parnassia geeft te kennen te twijfelen aan door verdachte geschetste problematiek en de oprechtheid daarin van de verdachte. Niettemin adviseert zij opname in de Emiliehoeve, zodat niet alleen gewerkt kan worden aan de verslavingsproblematiek van verdachte maar ook aan het verkrijgen van inzicht in zijn houding en (delict)gedrag.
Ter terechtzitting heeft de raadsman een brief van Parnassia overgelegd, waaruit blijkt dat verdachte reeds op 10 oktober 2006 in de Emiliehoeve opgenomen kan worden.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij zeer gemotiveerd is voor een behandeling.
Naar het oordeel van de rechtbank komen echter de ernst van het bewezenverklaarde - waaronder de poging doodslag, meermalen gepleegd - en de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de officier van justitie gevorderde straf. Het is op deze grond dat de rechtbank de hierna te vermelden zwaardere straf zal opleggen dan door de officier van justitie gevorderd, waarbij de rechtbank geen plaats ziet voor een deels voorwaardelijke straf. Bovendien deelt de rechtbank de twijfel van de rapporteur van Parnassia aan de oprechtheid van verdachte ter zake van een behandeling. Derhalve komt de rechtbank niet toe aan het opleggen van de bijzondere voorwaarde van behandeling in de Emiliehoeve. Het is aan verdachte om aan te tonen dat het hem ernst is en, na de hierna op te leggen vrijheidsstraf, vrijwillig een passende behandeling te ondergaan.
De vordering van de benadeelde partijen.
De volgende personen hebben zich als benadeelde partijen gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding:
1.[benadeelde partij 1], [adres], tot een bedrag van € 25.000,00;
2.[benadeelde partij 2], [adres], tot een bedrag van € 113.256,50;
3.[benadeelde partij 3], [adres], tot een bedrag van € 5.000,00;
4.[benadeelde partij 4], [adres], tot een bedrag van € 13.500;
5.[benadeelde partij 5], [adres], tot een bedrag van € 6.250,00;
6.[benadeelde partij 6], [adres], tot een bedrag van € 1.403,00;
7.[benadeelde partij 7], [adres], tot een bedrag van € 326,97;
8.[benadeelde partij 8], [adres], tot een bedrag van € 250,00.
9.[benadeelde partij 9], [[adres], tot een bedrag van € 114.626,01;
10.[benadeelde partij 10], [adres], tot een bedrag van € 70.370,47.
Door of namens de verdachte zijn alle vorderingen, op de vordering van [benadeelde partij 8] na, betwist.
Met betrekking tot deze vorderingen oordeelt de rechtbank als volgt:
1.[benadeelde partij 1], [adres].
Deze vordering is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gedeeltelijk gestaafd en vindt rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag in het bij dagvaarding onder 1. aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij gedeeltelijk ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering deels toewijzen, namelijk tot een bedrag van € 21.326,00, te specificeren als:
- € 15.826,00, zijnde het verkoopbedrag conform een inkoopattest (dossierbladzijde 469)
- € 5.500,00, zijnde het bedrag, contant betaald aan de verdachte.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering, met bepaling dat de benadeelde partij dit deel bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 21.326,00 ten behoeve van het slachtoffer met de bijhorende dagen hechtenis, zoals in het dictum opgenomen.
2.[benadeelde partij 2], [adres].
Deze vordering is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd en vindt
rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag in het bij dagvaarding onder 3. aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij gedeeltelijk ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering deels toewijzen en wel tot een bedrag van € 109.615,50, te specificeren als:
- € 87.678,00, zijnde het totaalbedrag van de handgeschreven nota, gedateerd op 30 maart 2006,
- € 21.937,50, zijnde het bedrag van de ongedateerde factuur met betrekking tot 12 items.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering, aangezien niet is komen vast te staan dat de verdachte de goederen, vermeld in de tweede door de benadeelde partij overgelegde factuur ook feitelijk heeft afgenomen. De rechtbank zal verder bepalen dat de benadeelde partij dit deel bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3. bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 109.615,50 ten behoeve van het slachtoffer met de bijhorende dagen hechtenis, zoals in het dictum opgenomen.
3.[benadeelde partij 3], [adres]
Deze vordering, die niet met nadere stukken is gestaafd, vindt rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag in de bij dagvaarding onder 2. aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij gedeeltelijk ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering deels toewijzen en wel voor een bedrag van € 4.800,00, zijnde het bedrag dat de benadeelde partij blijkens uitlatingen van haar zoon, [benadeelde partij 10] ter terechtzitting contant aan verdachte heeft betaald.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2. bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 4.800,00 ten behoeve van het slachtoffer met de bijhorende dagen hechtenis, zoals in het dictum opgenomen.
4.[benadeelde partij 4], [adres].
Deze vordering is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, en vindt rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag in de bij dagvaarding onder 2. aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij gedeeltelijk ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering deels toewijzen en wel voor een bedrag van € 12.000,00, te specificeren als:
- € 4.500,00, zijnde het bedrag dat contant aan verdachte is betaald;
- € 7.500,00, zijnde het bedrag dat door [bedrijf A] contant aan de verdachte is betaald voor de inruilauto (dossierbladzijde 538).
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering met bepaling dat de benadeelde partij dit deel bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2. bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 12.000,00 ten behoeve van het slachtoffer met de bijhorende dagen hechtenis, zoals in het dictum opgenomen.
5.[benadeelde partij 5], [adres].
Deze vordering, die niet met stukken is gestaafd, vindt rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag in het bij dagvaarding onder 2. aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij gedeeltelijk ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering deels toewijzen en wel voor een bedrag van € 5.650,00, te specificeren als:
- € 1.250,00, welk bedrag contant aan verdachte betaald is;
- € 4.400,00, zijnde het bedrag dat door [bedrijf A] contant aan de verdachte is betaald voor de inruilauto (dossierbladzijde 581).
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaren in haar vordering met de bepaling dat zij dit deel bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2. bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 5.650,00 ten behoeve van het slachtoffer met de bijhorende dagen hechtenis, zoals in het dictum opgenomen.
6.[benadeelde partij 6], [adres].
Deze vordering is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, en vindt rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag in het bij dagvaarding onder 5. aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering toewijzen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 5. bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.403,00 ten behoeve van het slachtoffer met de bijhorende dagen hechtenis, zoals in het dictum opgenomen.
7.[benadeelde partij 7], [adres].
Deze vordering is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, en vindt rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag in het bij dagvaarding onder 6 primair aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij gedeeltelijk ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering toewijzen tot het bedrag van € 264,22, te specificeren als:
- € 55,30 (Bon 1: € 79,00 minus de genoten korting van € 23,70);
- € 79,95 (Bon 2: € 119,00 minus de genoten totale korting van € 39,05);
- € 19,97 (Bon 3);
- € 109,00 (Bon 4).
De rechtbank overweegt hierbij dat de genoten korting, zijnde geen rechtstreekse schade, op de vordering in mindering behoort te worden gebracht.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering met de bepaling dat hij dit deel bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 6 primair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 264,22 ten behoeve van het slachtoffer met de bijhorende dagen hechtenis, zoals in het dictum opgenomen.
8.[benadeelde partij 8], [adres].
Deze vordering is door de bij het Voegingsformulier gevoegde overgelegde bescheiden gestaafd, en vindt rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag in het bij dagvaarding onder 6 primair aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
Deze schade, welke niet uit vermogensschade bestaat, is rechtstreeks aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder art. 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op na te melden bedrag.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering toewijzen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 6 primair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 250,00 ten behoeve van het slachtoffer met de bijhorende dagen hechtenis, zoals in het dictum opgenomen.
9.[benadeelde partij 9], [[adres].
Deze vordering is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, en vindt rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag in het bij dagvaarding onder 1. aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij gedeeltelijk ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering deels toewijzen en wel voor een bedrag van € 89.000,00, zijnde
het totaalbedrag dat de benadeelde partij contant dan wel via de bank aan de verdachte heeft betaald.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering met de bepaling dat hij dit deel bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1. bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 89.000,00 ten behoeve van het slachtoffer met de bijhorende dagen hechtenis, zoals in het dictum opgenomen.
10.[benadeelde partij 10], [adres].
Deze vordering is gedeeltelijk door stukken gestaafd, en vindt rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag in het bij dagvaarding onder 1. en 4. aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij gedeeltelijk ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering deels toewijzen en wel tot een bedrag van € 20.000,00, zijnde het bedrag dat contant aan verdachte is betaald.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering met de bepaling dat hij dit deel bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2. bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 20.000,00 ten behoeve van het slachtoffer met de bijhorende dagen hechtenis, zoals in het dictum opgenomen.
Met betrekking tot de vervangende hechtenis, zoals bepaald in artikel 36f, laatste lid jo artikel 24c van het Wetboek van Strafrecht, oordeelt de rechtbank dat ze beperkt dient te blijven tot een jaar.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de teruggave aan de Staat der Nederlanden gelasten van het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 27, te weten: een Nederlands paspoort.
De rechtbank zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de blijkens de beslaglijst in beslag genomen voorwerpen genummerd 32, 35, 36, 38, 39, te weten: diverse telefoontoestellen en een fototoestel.
Onvoldoende duidelijk is geworden aan wie de blijkens de beslaglijst in beslag genomen voorwerpen genummerd 31, 33, 34, 40, 41, 42 en 43, te weten: diverse sleutels en een kentekenplaat, in eigendom toebehoren.
De rechtbank zal, nu geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt, de bewaring van deze voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 24c, 36f, 45, 57, 63, 209, 287 en 326 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 primair (voor zover het de poging tot doodslag betreft), 7 en 8 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
feiten 1, 2, 3, 4, telkens:
Oplichting, meermalen gepleegd;
feit 5:
Oplichting
feit 6 primair
Poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
feit 7
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
feit 8
Bankbiljetten, waarvan de valsheid hem toen hij ze ontving, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven.
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van ZESENDERTIG MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van
de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 26 april 2006,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 28 april 2006,
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen (deels) toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan :
1.[benadeelde partij 1], [adres], een bedrag van € 21.326,00;
2.[benadeelde partij 2], [adres], een bedrag van € 109.615,50;
3.[benadeelde partij 3], [adres], een bedrag van € 4.800,00;
4.[benadeelde partij 4], [adres], een bedrag van € 12.000,00;
5.[benadeelde partij 5], [adres], een bedrag van € 5.650,00;
6.[benadeelde partij 6], [adres], een bedrag van € 1.403,00;
7.[benadeelde partij 7], [adres], een bedrag van € 264,22;
8.[benadeelde partij 8], [adres], een bedrag van € 250,00.
9.[benadeelde partij 9], [[adres], een bedrag van € 89.000,00;
10.[benadeelde partij 10], [adres], een bedrag van € 20.000,00.
met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partijen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 5], [benadeelde partij 7], Putteman en Van Zweden voor het overige niet ontvankelijk zijn in hun vordering tot schadevergoeding, en dat deze de vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] voor het overige af;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van de volgende slachtoffers:
1.[benadeelde partij 1], [adres], een bedrag van € 21.326,00;
2.[benadeelde partij 2], [adres], een bedrag van € 109.615,50;
3.[benadeelde partij 3], [adres], een bedrag van € 4.800,00;
4.[benadeelde partij 4], [adres], een bedrag van € 12.000,00;
5.[benadeelde partij 5], [adres], een bedrag van € 5.650,00;
6.[benadeelde partij 6], [adres], een bedrag van € 1.403,00;
7.[benadeelde partij 7], [adres], een bedrag van € 264,22;
8.[benadeelde partij 8], [adres], een bedrag van € 250,00.
9.[benadeelde partij 9], [[adres], een bedrag van € 89.000,00;
10.[benadeelde partij 10], [adres], een bedrag van € 20.000,00.
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van de verschuldigde bedragen volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van (in totaal) een jaar;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
gelast de teruggave aan de Staat der Nederlanden van het blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 27, te weten: een Nederlands paspoort;
gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 32, 35, 36, 38, 39 te weten: diverse telefoontoestellen en een fototoestel;
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 31, 33, 34, 40, 41, 42 en 43, te weten: diverse sleutels en een kentekenplaat.
Dit vonnis is gewezen door:
mrs Quadekker, voorzitter,
Ju en Bierling, rechters,
in tegenwoordigheid van Boel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 oktober 2006.