Jurisprudentie
AY9753
Datum uitspraak2006-10-03
Datum gepubliceerd2006-10-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/008426-03
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-10-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/008426-03
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verdachte heeft tezamen met zijn partner goederen van ondernemers gekocht gedurende een periode van ruim vijf jaren met de bedoeling om die goederen niet te betalen. Daardoor zijn een groot aantal ondernemers in Limburg benadeeld voor in totaal ruim € 50.000,00. Verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De straf zou 12 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf zijn geweest, indien de openbare behandeling van deze zaak binnen een redelijke termijn zou hebben plaatsgevonden.
Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/008426-03
Datum uitspraak: 3 oktober 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 september 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen:
[Naam verdachte],
geboren te [Geboorteplaats en datum van verdachte],
wonende te [Woonplaats verdachte].
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 20 juli 1998 tot en met 23 september 2003 op na te noemen plaatsen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte en/of zijn mededader, telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten:
- (zaak 1) in of omstreeks de periode van 1 mei 2003 tot en met 3 juni 2003 in de gemeente Echt-Susteren en/of Sittard-Geleen een plasma TV, een motorstand, een geluidssysteem, een subwoofer, twee BEOlabs en/of een stand, alle van het merk B & O, van bedrijf [Naam ondernemer1]; en/of
- (zaak 3) in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 11 februari 2000 in de gemeente Susteren en/of Sittard-Geleen een tapijt, een ondertapijt en/of gordijnen van bedrijf [Naam ondernemer2]; en/of
- (zaak 4) in of omstreeks de periode van 16 november 2001 tot en met 22 november 2001 in de gemeente Onderbanken en/of Sittard-Geleen een bankstel (een drie- en een tweezitsbank) van bedrijf [Naam ondernemer3]; en/of
- (zaak 6) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2002 tot en met 23 oktober 2002 in de gemeente Horst aan de Maas en/of Sittard-Geleen een tafel van bedrijf [Naam ondernemer4]; en/of
- (zaak 8) in of omstreeks de periode van 21 november 2001 tot en met 23 november 2001 in de gemeente Gulpen-Wittem en/of Sittard-Geleen een wasmachine en/of een condensdroger van bedrijf [Naam ondernemer5]; en/of
- (zaak 10) in of omstreeks de periode van 20 augustus 2001 tot en met 22 augustus 2001 in de gemeente Sittard-Geleen een bankstel (een twee 1/2 en een tweezitsbank) en/of een salontafel van bedrijf [Naam ondernemer6]; en/of
- (zaak 12) in of omstreeks de periode van 4 april 2003 tot en met 16 april 2003 in de gemeente Stein en/of Sittard-Geleen twee planten en (de aanleg van) graszoden van [Naam ondernemer7]; en/of
- (zaak 13) in of omstreeks de periode van 13 augustus 2001 tot en met 20 september 2001 in de gemeente Kerkrade en/of Sittard-Geleen een glazen eethoek, een hardglazen deur en/of drie bovenlichten van bedrijf [Naam ondernemer8]; en/of
- (zaak 16) in of omstreeks de periode van 7 maart 2003 tot en met 23 april 2003 in de gemeente Kerkrade en/of Sittard-Geleen een koelvriescombinatie, een inbouwvaatwasser en/of een koffiezetapparaat van bedrijf [Naam ondernemer9]; en/of
- (zaak 17) in of omstreeks de periode van 20 juli 1998 tot en met 24 juli 1998 in de gemeente Heerlen en/of Sittard-Geleen een afzuigkap, een fornuis, een achterwand en/of een koelkast van bedrijf [Naam ondernemer10]; en/of
- (zaak 18) in of omstreeks de periode van 14 september 2003 tot en met 23 september 2003 in de gemeente Horst aan de Maas en/of Sittard-Geleen een bank, een fauteuil en/of vier sierkussens van bedrijf [Naam ondernemer11]; en/of
- (zaak 22) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2000 tot en met 19 oktober 2000 in de gemeente (Echt-)Susteren en/of Sittard-Geleen een televisie, een televisiemeubel en/of een stereoset van bedrijf [Naam ondernemer12]; en/of
- (zaak 23) in of omstreeks de periode van 14 juni 2001 tot en met 4 september 2001 in de gemeente Gulpen-Wittem en/of Sittard-Geleen een veranda van bedrijf [Naam ondernemer13]; en/of
- (zaak 24) in of omstreeks de periode van 25 oktober 2000 tot en met 18 december 2000 in de gemeente Kerkrade en/of Sittard-Geleen een hefschuifpui inclusief beglazing van bedrijf [Naam ondernemer14]; en/of
- (zaak 28) in of omstreeks de periode van 16 maart 2002 tot en met 25 maart 2002 in de gemeente Kerkrade en/of Sittard-Geleen een voordeur inclusief cilinderslot van bedrijf de [Naam ondernemer15]; en/of
- (zaak 29) op of omstreeks 29 mei 2001 in de gemeente Maastricht en/of Sittard-Geleen een of meer anti-loopsheidprik(ken), zalf en/of oogdruppels van dierenarts [Naam ondernemer16]; en/of
- (zaak 35) in of omstreeks de periode van 20 juni 2003 tot en met 23 juni 2003 in de gemeente Sittard-Geleen een audiosysteem, merk Bose, van bedrijf [Naam ondernemer17]; en/of
- (zaak 36) in of omstreeks de periode van 22 februari 2000 tot en met 25 april 2000 in de gemeente Heerlen en/of Sittard-Geleen schilderswerkzaamheden en/of -benodigdheden van bedrijf [Naam ondernemer18];
- (zaak 37) in of omstreeks de periode van 1 april 2001 tot en met 31 augustus 2001 in de gemeente Sittard-Geleen een hoeveelheid graszoden van [Naam ondernemer19].
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Van de zijde van de verdachte is het verweer gevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Daartoe is aangevoerd, kort samengevat:
1. dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM is geschonden, nu tussen 18 november 2003, de datum waarop een groot aantal goederen onder verdachte in beslag is genomen, en de datum waarop de huidige dagvaarding is betekend, twee jaren en acht maanden zijn verstreken. Weliswaar is tussentijds nog gedagvaard, maar deze dagvaarding is ingetrokken, hetgeen de verdachte niet kan worden toegerekend.
2. dat op medeverdachte [Naam medeverdachte] tijdens haar verhoor op 18 december 2003 ongeoorloofde druk is uitgeoefend doordat haar toen is verteld wat het verloop van de procedure zou kunnen zijn, kennelijk met de bedoeling haar onder druk te zetten. Aldus is in de zaak tegen medeverdachte [Naam medeverdachte] maar ook in deze zaak tegen verdachte sprake van een ongeoorloofde schending van de behoorlijke procesorde en schending van het bepaalde in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering.
3. dat het onder 1 en 2 genoemde in onderling verband beschouwd moet leiden tot niet-ontvankelijk-verklaring van het Openbaar Ministerie.
Met betrekking tot het onder 1 geformuleerde overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Dit recht strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval neemt de termijn een aanvang vanaf 18 november 2003, de dag waarop door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij deze rechtbank, een doorzoeking van de woning van verdachte heeft plaatsgevonden, tijdens welke doorzoeking de inbeslagneming van een groot aantal voorwerpen heeft plaatsgevonden. Gelet hierop zijn tot aan de dag waarop de onderhavige dagvaarding is betekend, te weten op 28 augustus 2006, twee jaar en negen maanden verstreken.
Hieruit volgt dat naar het oordeel van de rechtbank het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn in het onderhavige geval is geschonden. Bij afweging van de betrokken belangen, te weten enerzijds het belang dat de gemeenschap ook na overschrijding van de redelijke termijn houdt bij normhandhaving door berechting en anderzijds het belang van verdachte bij het verval van het recht tot strafvervolging nadat die termijn is overschreden, vormt een niet-ontvankelijk-verklaring van het openbaar ministerie geen passende reactie, gelet op de aard en de omvang van het tenlastegelegde.
Het primair gestelde kan derhalve niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De rechtbank vindt in de termijnoverschrijding wel aanleiding een lagere straf op te leggen dan de rechtbank zonder deze verdragsschending zou hebben opgelegd.
Wat betreft het onder 2 gestelde is de rechtbank van oordeel dat tijdens het verhoor van medeverdachte [Naam medeverdachte] op 18 december 2003 geen sprake was van ongeoorloofde druk op deze verdachte door de politie. De rechtbank overweegt daartoe dat een indringende ondervraging van de verdachte op zichzelf is toegestaan en dat, hoewel daarvan een zekere druk uitgaat, het voorhouden van de mogelijke toepassing van verder vrijheidsbenemende dwangmiddelen aan de verdachte, zoals in casu, tijdens een verhoor niet ongeoorloofd is. Het subsidiair gestelde kan derhalve evenmin leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De rechtbank verwerpt ook het onder 3. gestelde verweer van de raadsman, aangezien dit verweer, gelet op het hiervoor overwogene, feitelijke grondslag mist.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 20 juli 1998 tot en met 23 september 2003 op na te noemen plaatsen, tezamen en in vereniging met een ander, een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en een ander de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte en zijn mededader, telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten:
- in de periode van 1 mei 2003 tot en met 3 juni 2003 in de gemeente Echt-Susteren en Sittard-Geleen een plasma TV, een motorstand, een geluidssysteem, een subwoofer, twee BEOlabs en een stand, alle van het merk B & O, van bedrijf [Naam ondernemer1]; en
- in de periode van 1 januari 2000 tot en met 11 februari 2000 in de gemeente Susteren en Sittard-Geleen een tapijt, een ondertapijt en gordijnen van bedrijf [Naam ondernemer2]; en
- in de periode van 16 november 2001 tot en met 22 november 2001 in de gemeente Onderbanken en Sittard-Geleen een bankstel (een drie- en een tweezitsbank) van bedrijf [Naam ondernemer3]; en
- in de periode van 1 augustus 2002 tot en met 23 oktober 2002 in de gemeente Horst aan de Maas en Sittard-Geleen een tafel van bedrijf [Naam ondernemer4]; en
- in de periode van 21 november 2001 tot en met 23 november 2001 in de gemeente Gulpen-Wittem en Sittard-Geleen een wasmachine en een condensdroger van bedrijf [Naam ondernemer5]; en
- in de periode van 20 augustus 2001 tot en met 22 augustus 2001 in de gemeente Sittard-Geleen een bankstel (een tweeëneenhalf en een tweezitsbank) en een salontafel van bedrijf [Naam ondernemer6]; en
- in de periode van 4 april 2003 tot en met 16 april 2003 in de gemeente Stein en Sittard-Geleen twee planten en graszoden van [Naam ondernemer7]; en
- in de periode van 13 augustus 2001 tot en met 20 september 2001 in de gemeente Kerkrade en Sittard-Geleen een glazen tafel, een hardglazen deur en drie bovenlichten van bedrijf [Naam ondernemer8]; en
- in de periode van 7 maart 2003 tot en met 23 april 2003 in de gemeente Kerkrade en Sittard-Geleen een koelvriescombinatie, een inbouwvaatwasser en een koffiezetapparaat van bedrijf [Naam ondernemer9]; en
- in de periode van 20 juli 1998 tot en met 24 juli 1998 in de gemeente Heerlen en Sittard-Geleen een afzuigkap, een fornuis, een achterwand en een koelkast van [Naam ondernemer10]; en
- in de periode van 14 september 2003 tot en met 23 september 2003 in de gemeente Horst aan de Maas en Sittard-Geleen een bank, een fauteuil en vier sierkussens van bedrijf [Naam ondernemer11]; en
- in de periode van 1 oktober 2000 tot en met 19 oktober 2000 in de gemeente
(Echt-)Susteren en Sittard-Geleen een televisie, een televisiemeubel en een stereoset van bedrijf [Naam ondernemer12]; en
- in de periode van 14 juni 2001 tot en met 4 september 2001 in de gemeente Gulpen-Wittem en Sittard-Geleen een veranda van bedrijf [Naam ondernemer13]; en
- in de periode van 25 oktober 2000 tot en met 18 december 2000 in de gemeente Kerkrade en Sittard-Geleen een hefschuifpui inclusief beglazing van bedrijf [Naam ondernemer14]; en
- in de periode van 16 maart 2002 tot en met 25 maart 2002 in de gemeente Kerkrade en Sittard-Geleen een voordeur inclusief cilinderslot van bedrijf de [Naam ondernemer15]; en
- op 29 mei 2001 in de gemeente Maastricht en Sittard-Geleen antiloopsheidprikken, zalf en oogdruppels van dierenarts [Naam ondernemer16]; en
- in de periode van 20 juni 2003 tot en met 23 juni 2003 in de gemeente Sittard-Geleen een audiosysteem, merk Bose, van bedrijf [Naam ondernemer17]; en
- in de periode van 22 februari 2000 tot en met 25 april 2000 in de gemeente Heerlen en Sittard-Geleen schildersbenodigdheden van bedrijf [Naam ondernemer18]; en
- in de periode van 1 april 2001 tot en met 31 augustus 2001 in de gemeente Sittard-Geleen een hoeveelheid graszoden van [Naam ondernemer19].
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Bewijsverweer
Als subsidiair verweer heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken, nu tijdens het verhoor van medeverdachte [Naam medeverdachte] op 18 december 2003 ongeoorloofde druk op haar is uitgeoefend door de verhorende ambtenaren en daarmee het bepaalde in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering geschonden is, zodat de verklaringen van deze medeverdachte in deze zaak tegen verdachte niet kunnen worden gebezigd voor het bewijs.
Dit verweer faalt reeds om reden dat, zoals de rechtbank reeds hiervoor heeft overwogen, geen sprake is van ongeoorloofde druk op de medeverdachte [Naam medeverdachte] door de verhorende politieambtenaren.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als:
medeplegen van een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de zal worden veroordeeld tot:
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede
- een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
waarbij zij in aanmerking heeft genomen dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden.
De raadsman heeft (zoals hiervoor reeds vermeld) aangevoerd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft (meer subsidiair) aangevoerd dat alleen de in de tenlastelegging genoemde zaken 28, 35 en 36 bewezen geacht kunnen worden. De raadsman heeft voorts naar voren gebracht dat de onevenredig lange duur van strafbedreiging alsmede de uitoefening van ongeoorloofde druk op medeverdachte [Naam medeverdachte], in deze zaak dienen te worden verdisconteerd bij de strafoplegging. Voorts is aangevoerd dat rekening gehouden dient te worden met de omstandigheid dat verdachte is moeten verhuizen naar een geheime locatie.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straffen en maatregelen is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat voor het bewezen verklaarde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden passend zou zijn.
Echter, in verband met de vastgestelde schending van het recht van verdachte op een openbare behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn, zullen slechts de in de beslissing te noemen straffen worden opgelegd.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank ten bezware van de verdachte rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- het feit dat verdachte en zijn mededader gedurende lange tijd, te weten vanaf juli 1998 tot in september 2003, zijn doorgegaan met het plegen van het onderhavige feit, waarbij meestal waardevolle goederen werden gekocht zonder deze te betalen;
- het feit dat het initiatief daartoe met name bij verdachte lag;
- de mate waarin het bewezen verklaarde voor de betrokken bedrijven schade teweeg heeft gebracht, alsmede
- de omstandigheid dat verdachte, voor zover ter terechtzitting is gebleken, de schade nog steeds niet heeft vergoed aan de betrokken bedrijven.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte bij arrest d.d. 18 februari 2003 van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch, gewezen in de zaak met het parketnummer 03/005001-01, is veroordeeld tot straf en dat verdachte nu opnieuw is schuldig verklaard aan een strafbaar feit dat voor die datum is gepleegd.
De vorderingen van de benadeelde partijen
Ter terechtzitting zijn de formulieren, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij:
- [Naam werknemer van onderneming 1] namens "[Naam ondernemer1]", gevestigd te [Adres onderneming 1],
- [Naam werknemer onderneming 2], namens “[Naam ondernemer2]", gevestigd te [Adres onderneming 2],
- [Naam ondernemer3], gevestigd te [Adres onderneming 3],
- [Naam werknemer ondernemer4] namens “[Naam ondernemer4]”, gevestigd te [Adres onderneming 4],
- [Naam werknemer ondernemer6] namens “[Naam ondernemer6]”, gevestigd te [Adres onderneming 6],
- [Naam ondernemer7], gevestigd te [Adres onderneming 7],
- [Naam werknemer ondernemer8] namens [Naam ondernemer8], gevestigd te [Adres onderneming 8],
- [Naam werknemer ondernemer 9] (c.q. de firma Naam ondernemer 9), gevestigd te [Adres ondernemer 9],
- [[Naam werknemer ondernemer 10] namens [Naam werknemer 10], gevestigd te [Adres werknemer 10]
- [Naam ondernemer11], gevestigd te [Adres ondernemer 11],
- [Naam werknemer ondernemer 12] [Naam ondernemer12, gevestigd te [Adres ondernemer 12],
- [Naam werknemer ondernemer 13] [Naam ondernemer 13], gevestigd te [Adres ondernemer 13],
- [Naam ondernemer14], gevestigd te [Adres ondernemer 14],
- [Naam ondernemer 15], gevestigd te [Adres ondernemer 15],
- [Naam ondernemer16] gevestigd te [Adres ondernemer 16],
- de curator mr. A.J.C. Linssen van [Naam ondernemer 17], voorheen gevestigd te [Adres ondernemer 17],
- [Naam ondernemer 18], gevestigd te [Adres ondernemer 18], alsmede
- “[Naam ondernemer19]”, gevestigd te [Adres ondernemer 19],
zich ter zake van hun vorderingen tot schadevergoeding als benadeelde partijen in het strafproces hebben gevoegd.
De raadsman heeft in verband met de vorderingen van de benadeelde partijen ten verwere aangevoerd dat alle benadeelde partijen in hun vordering niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden, daar de rechtsvordering tot betaling van deze benadeelde partijen inmiddels is verjaard en dat deze vorderingen niet eenvoudig van aard zijn.
De raadsman heeft daartoe kort samengevat aangevoerd dat, nu sprake is van consumentenkoop, waarbij verdachte de consument is en de benadeelde partij de partij is die handelt in de uitoefening van beroep of bedrijf, en een rechtsvordering tot betaling van de koopprijs ingevolge het bepaalde in artikel 7:28 van het Burgerlijk Wetboek verjaart door verloop van twee jaren, de onderhavige vorderingen van de benadeelde partijen alle zijn verjaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat het door genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer4] ingediende formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet is ondertekend, zodat deze benadeelde partij reeds daarom in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat ter zake de door genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer2] geleden schade reeds op 18 januari 2001 door de burgerlijke rechter vonnis is gewezen, zodat deze benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is bovendien vast komen te staan dat ter zake de door genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer14] geleden schade reeds op 29 mei 2002 door de burgerlijke rechter vonnis is gewezen, zodat ook deze benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
t.a.v. de vorderingen van de hierna onder 1 tot en met 15 genoemde benadeelde partijen:
Naar het oordeel van de rechtbank faalt het door de raadsman gedane beroep op verjaring, nu het bewezen verklaarde telkens als een onrechtmatige daad van verdachte jegens de benadeelde partijen moet worden aangemerkt en een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren ingevolge het bepaalde in artikel 3:310 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek. Voorzover de rechtsvordering voor bedoeld tijdsverloop van vijf jaren is ontstaan, is deze gestuit door de respectieve voegingen van 14 november 2005 dan wel door de schriftelijke sommaties die de betreffende partijen verdachte hebben doen toekomen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat deze vorderingen van de benadeelde partijen eenvoudig van aard zijn.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat aan de hierna onder 1 tot en met 15 genoemde benadeelde partijen door het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht tot de hierna per partij genoemde bedragen, te weten:
1 aan [Naam ondernemer1] tot een bedrag van 25.515,-- Euro;
2 aan [Naam ondernemer3] tot een bedrag van 2.670,57 Euro,
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 november 2001 tot aan de dag der
algehele voldoening;
3 aan [Naam ondernemer6] tot een bedrag van 1.953,80 Euro,
4 aan [Naam ondernemer7] tot een bedrag van 2.244,-- Euro,
5 aan [Naam ondernemer8] tot een bedrag van 2.540,04 Euro,
6 aan [Naam ondernemer9] tot een bedrag van 1.945,83 Euro,
7 aan [Naam ondernemer 10] tot een bedrag van 3.610,02 Euro,
8 aan [Naam ondernemer11] tot een bedrag van 1.820,-- Euro,
9 aan [Naam ondernemer12] tot een bedrag van 2.500,97 Euro,
10 aan [Naam ondernemer 13] tot een bedrag van 1.932,09 Euro,
11 aan [Naam ondernemer 15] tot een bedrag van 2.170,80 Euro,
12 aan [Naam ondernemer16] tot een bedrag van 32,16 Euro,
13 aan [Naam ondernemer 17] tot een bedrag van 2.896,57 Euro,
14 aan [Naam ondernemer 18] tot een bedrag van 1.089,07 Euro, alsmede
15 aan [Naam ondernemer19] tot een bedrag van 40,62 Euro.
De rechtbank overweegt voorts met betrekking tot de door [Naam ondernemer11] gevorderde post “reiskosten”, welke kosten door de verdediging zijn betwist, dat uit het onderzoek ter terechtzitting vast is komen te staan dat aan deze benadeelde partij door het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht ter zake van reiskosten. Deze schade wordt door de rechtbank ex aequo et bono geschat op een bedrag van 125,-- Euro, op de voet van het bepaalde in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank wijst derhalve het door deze benadeelde partij ter zake van deze kostenpost meer gevorderde af.
Het door de benadeelde partijen meer of anders gevorderde zal telkens worden afgewezen, in dier voege dat de btw telkens op de gevorderde hoofdsom in mindering is gebracht. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat op de nota’s van vóór 1 januari 2001 nog het oude btw-tarief van 17,5% in rekening is gebracht.
Nu aan verdachte ter zake van het bewezen feit straffen en maatregelen zullen worden opgelegd, zullen de vorderingen van de hiervoor onder 1 tot en met 15 genoemde benadeelde
partijen, en wel tot het hiervoor genoemd op iedere partij betrekking hebbende bedrag, worden toegewezen.
De redengeving van de op te leggen maatregelen
Nu de verdachte ter zake van het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens alle hierna genoemde slachtoffers, te weten:
- [Naam ondernemer1], gevestigd te [Adres onderneming 1],
- [Naam ondernemer2], gevestigd te [Adres ondernemer2],
voor een bedrag van 4.159,34 Euro,
- [Naam ondernemer3], gevestigd te [Adres ondernemer3],
- de [Naam ondernemer6], gevestigd te [Adres onderneming 6],
- de [Naam ondernemer7], gevestigd te [Adres onderneming 7],
- de [Naam ondernemer8], gevestigd te [Adres onderneming 8],
- de [Naam ondernemer9], gevestigd te [Adres ondernemer9],
- de [Naam ondernemer 10], gevestigd te [Adres ondernemer 10],
- de [Naam ondernemer11], gevestigd te [Adres ondernemer 11],
- de [Naam ondernemer12], gevestigd te [Adres ondernemer 12],
- de [Naam ondernemer 13], gevestigd te [Adres ondernemer 13],
- de [Naam ondernemer14], gevestigd te [Adres ondernemer 14], voor een bedrag van 5.487,-- , te vermeerderen met de wettelijke rente over 5.000,-- Euro vanaf 7 mei 2002 tot aan de dag der algehele voldoening,
- [Naam ondernemer 15], gevestigd te [Adres ondernemer 15],
- [Naam ondernemer16], [Adres ondernemer 16],
- [Naam ondernemer 17], gevestigd te [Adres ondernemer 17],
- [Naam ondernemer 18], gevestigd te [Adres ondernemer 18], alsmede
-[Naam ondernemer19], gevestigd te [Adres ondernemer 19],
zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partijen, aansprakelijk is voor de schades die door dat strafbare feit zijn toegebracht, heeft de rechtbank tevens tot het opleggen van nader te noemen maatregelen besloten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 47 en 326a van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank:
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezen verklaarde tot een taakstraf die zal bestaan uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 240 uren;
- beveelt dat indien de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van twee uren per dag;
- veroordeelt de verdachte tevens tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden;
- beveelt, dat de opgelegde gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [Naam werknemer van onderneming 1] namens [Naam ondernemer1], gevestigd te [Adres onderneming 1], te betalen een bedrag van 25.515,= Euro (vijfentwintigduizend vijfhonderd vijftien Euro);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer1] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- wijst af de vordering van genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer1] ter zake het meer gevorderde;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam ondernemer1], gevestigd te [Adres onderneming 1], te betalen een bedrag van 25.515,= Euro (vijfentwintigduizend vijfhonderd vijftien Euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 260 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer1] voormeld bedrag van 25.515,= Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van 25.515,= Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer1] komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [Naam ondernemer3], gevestigd te [Adres onderneming 3], te betalen een bedrag van 2.670,57 Euro (tweeduizend zeshonderd en zeventig Euro en zevenenvijftig centen), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 november 2001 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer3] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- wijst af de vordering van genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer3] ter zake het meer gevorderde;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam ondernemer3], gevestigd te [Adres onderneming 3], te betalen een bedrag van 2.670,57 Euro (tweeduizend zeshonderd en zeventig Euro en zevenenvijftig centen), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 november 2001 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 53 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer3] voormeld bedrag van 2.670,57 Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van 2.670,57 Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer3] komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [Naam werknemer ondernemer6] namens [Naam ondernemer6], gevestigd te [Adres onderneming 6], te betalen een bedrag van 1.953,80 Euro (eenduizend negenhonderd drieënvijftig Euro en tachtig centen);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer6] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- wijst af de vordering van genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer6] ter zake het meer gevorderde;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam ondernemer6], gevestigd te [Adres onderneming 6], te betalen een bedrag van 1.953,80 Euro (eenduizend negenhonderd drieënvijftig Euro en tachtig centen), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 39 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer6] voormeld bedrag van 1.953,80 Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van 1.953,80 Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer6] komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [Naam ondernemer7], gevestigd te [Adres onderneming 7], te betalen een bedrag van 2.244,-- Euro (tweeduizend tweehonderdvieren-veertig Euro);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer7] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- wijst af de vordering van genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer7] ter zake het meer gevorderde;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam ondernemer7], gevestigd te [Adres onderneming 7], te betalen een bedrag van 2.244,-- Euro (tweeduizend tweehonderdvierenveertig Euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 44 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer7] voormeld bedrag van 2.244,-- Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van 2.244,-- Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer7] komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [Naam werknemer ondernemer8] namens [Naam ondernemer8], gevestigd te [Adres onderneming 8], te betalen een bedrag van 2.540,04 Euro (tweeduizend vijfhonderd veertig Euro en vier centen);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer8] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- wijst af de vordering van genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer8] ter zake het meer gevorderde;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam ondernemer8], gevestigd te [Adres onderneming 8], te betalen een bedrag van 2.540,04 Euro (tweeduizend vijfhonderd veertig Euro en vier centen), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 50 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer8] voormeld bedrag van 2.540,04 Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van 2.540,04 Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer8] komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [Naam ondernemer 9], gevestigd te [Adres ondernemer 9], te betalen een bedrag van 1.945,83 Euro (eenduizend negenhonderd vijfenveertig Euro en drieëntachtig centen);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer 9] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- wijst af de vordering van genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer 9] ter zake het meer gevorderde;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam ondernemer 9], gevestigd te [Adres ondernemer 9], te betalen een bedrag van 1.945,83 Euro (eenduizend negenhonderd vijfenveertig Euro en drieëntachtig centen), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 38 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer 9] voormeld bedrag van 1.945,83 Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van 1.945,83 Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer 9] komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [Naam werknemer ondernemer 10] namens [Naam ondernemer 10], gevestigd te [Adres ondernemer 10], te betalen een bedrag van 3.610,02 Euro (drieduizend zeshonderd tien Euro en twee centen);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer 10] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- wijst af de vordering van genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer 10] ter zake het meer gevorderde;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam ondernemer 10], gevestigd te [Adres ondernemer 10], te betalen een bedrag van 3.610,02 Euro (drieduizend zeshonderd tien Euro en twee centen), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 72 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer 10] voormeld bedrag van 3.610,02 Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van 3.610,02 Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer 10] komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [Naam ondernemer11], gevestigd te [Adres ondernemer 11], te betalen een bedrag van 1.820,-- Euro (eenduizend achthonderd twintig Euro);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer11] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- wijst af de vordering van genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer11] ter zake het meer gevorderde;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam ondernemer11], gevestigd te [Adres ondernemer 11], te betalen een bedrag van 1.820,-- Euro (eenduizend achthonderd twintig Euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 36 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan genoemde benadeelde partij de [Naam ondernemer11] voormeld bedrag van 1.820,-- Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van 1.820,-- Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer11] komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [Naam werknemer ondernemer 12] [Naam ondernemer12], gevestigd te [Adres ondernemer 12], te betalen een bedrag van 2.500,97 Euro (tweeduizend vijfhonderd Euro en zevenennegentig centen);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer12] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- wijst af de vordering van genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer12] ter zake het meer gevorderde;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam ondernemer12], gevestigd te [Adres ondernemer 12], te betalen een bedrag van 2.500,97 Euro (tweeduizend vijfhonderd Euro en zevenennegentig centen), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 50 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer12] voormeld bedrag van 2.500,97 Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van 2.500,97 Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer12] komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [Naam werknemer ondernemer 13] namens [Naam ondernemer 13],gevestigd te [Adres ondernemer 13], te betalen een bedrag van 1.932,09 Euro (eenduizend negenhonderd tweeëndertig Euro en negen centen);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer 13] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- wijst af de vordering van genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer 13] ter zake het meer gevorderde;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam ondernemer 13], gevestigd te [Adres ondernemer 13], te betalen een bedrag van 1.932,09 Euro (eenduizend negenhonderd tweeëndertig Euro en negen centen), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 38 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer 13] voormeld bedrag van 1.932,09 Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van 1.932,09 Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer 13] komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [Naam ondernemer 15], gevestigd te [Adres ondernemer 15], te betalen een bedrag van 2.170,80 Euro (tweeduizend eenhonderd zeventig Euro en tachtig centen);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer 15] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- wijst af de vordering van genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer 15] ter zake het meer gevorderde;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam ondernemer 15], gevestigd te [Adres ondernemer 15], te betalen een bedrag van 2.170,80 Euro (tweeduizend eenhonderd zeventig Euro en tachtig centen), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 43 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer 15] voormeld bedrag van 2.170,80 Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van 2.170,80 Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer 15] komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [Naam ondernemer16]”, gevestigd te [Adres ondernemer 16], te betalen een bedrag van 32,16 Euro (tweeëndertig Euro en zestien centen);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer16] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- wijst af de vordering van genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer16] ter zake het meer gevorderde;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam ondernemer16], gevestigd te [Adres ondernemer 16], te betalen een bedrag van 32,16 Euro (tweeëndertig Euro en zestien centen), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer16] voormeld bedrag van 32,16 Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van 32,16 Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer16] komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij de curator mr. A.J.C. Linssen van [Naam ondernemer 17], voorheen gevestigd [Adres ondernemer 17], te betalen een bedrag van 2.896,57 Euro (tweeduizend achthonderd zesennegentig Euro en zevenenvijftig centen);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer 17] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- wijst af de vordering van genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer 17] ter zake het meer gevorderde;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer de curator mr. A.J.C. Linssen van [Naam ondernemer 17], voorheen gevestigd te [Adres ondernemer 17], te betalen een bedrag van 2.896,57 Euro (tweeduizend achthonderd zesennegentig Euro en zevenenvijftig centen), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 57 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer 17] voormeld bedrag van 2.896,57 Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van 2.896,57 Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer 17] komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [Naam ondernemer 18], gevestigd te [Adres ondernemer 18],te betalen een bedrag van 1.089,07 Euro (eenduizend negenentachtig Euro en zeven centen);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer 18] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- wijst af de vordering van genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer 18] ter zake het meer gevorderde;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam ondernemer 18], gevestigd te [Adres ondernemer 18], te betalen een bedrag van 1.089,07 Euro (eenduizend negenentachtig Euro en zeven centen), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 21 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer 18] voormeld bedrag van 1.089,07 Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van 1.089,07 Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer 18] komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [Naam ondernemer19], gevestigd te [Adres ondernemer 19], te betalen een bedrag van 40,62 Euro (veertig Euro en tweeënzestig centen);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer19] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- wijst af de vordering van genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer19] ter zake het meer gevorderde;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam ondernemer19], gevestigd te [Adres ondernemer 19], te betalen een bedrag van 40,62 Euro (veertig Euro en tweeënzestig centen), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer19] voormeld bedrag van 40,62 Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van 40,62 Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer19] komt te vervallen;
- verklaart de benadeelde partij [Naam werknemer onderneming 2] namens [Naam ondernemer2] , gevestigd te [Adres onderneming 2], in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer2] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam ondernemer2] , gevestigd te [Adres onderneming 2], te betalen een bedrag van 4.159,34 Euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 83 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer2] voormeld bedrag van 4.159,34 Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van 4.159,34 Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer2] komt te vervallen;
- verklaart de benadeelde partij [Naam ondernemer14], gevestigd te [Adres ondernemer 14], in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer14], in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam ondernemer14], gevestigd te [Adres ondernemer 14], te betalen een bedrag van 5.487,-- Euro, te vermeerderen met de wettelijke rente over 5.000,-- Euro vanaf 7 mei 2002 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 109 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer14] voormeld bedrag van 5.487,-- Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van 5.487,-- Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer14] komt te vervallen;
- verklaart de benadeelde partij [Naam ondernemer4] namens [Naam ondernemer4], gevestigd te [Adres onderneming 4], in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt genoemde benadeelde partij [Naam ondernemer4], in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. Wöretshofer, mr. Van Binnebeke en mr. Provaas, rechters, in tegenwoordigheid van Wouters-Debougnoux, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 oktober 2006, zijnde mr. Wöretshofer buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.