Jurisprudentie
AY9633
Datum uitspraak2006-09-25
Datum gepubliceerd2006-10-06
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers06/836
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-10-06
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers06/836
Statusgepubliceerd
Indicatie
Overdrachtsbelasting. Eiser krijgt bij de inbreng van een onroerende zaak door zijn mede-firmant belang bij onverdeelde helft van de boekwaarde van die onroerende zaak. Verweerder heeft terecht geheven over de helft van de waarde van de onroerende zaak. De uitzondering, zoals genoemd in de Memorie van Toelichting bij art. 9 Wet belastingen op rechtsverkeer, is niet van toepassing.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/836
Uitspraakdatum: 25 september 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 26 augustus 2005 een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting met aanslagnummer [0] opgelegd ten bedrage van
€ 4.650.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 december 2005 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij fax van 24 januari 2006 welke op dezelfde dag door de rechtbank is ontvangen, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2006 te Arnhem.
Namens verweerder is verschenen [A]. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 1 juni 2006 aan zijn gemachtigde [B], [C] B.V., op het adres [a-straat] te [Y], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaring van verweerder ter zitting, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast.
Eiser en zijn moeder [D] exploiteren vanaf 14 januari 1999 voor gezamenlijke rekening in maatschapsverband een melkveebedrijf.
Per 1 januari 2004 heeft de moeder van eiser de economische eigendom van haar persoonlijke onderneming ingebracht waaronder het woonhuis met tuin en ondergrond van de boerderij waar eiser en zijn moeder wonen, met het adres [b-straat] te [Z] (hierna: de onroerende zaak). Eerder was alleen het gebruik en genot van de tot die onderneming behorende onroerende zaken en productierechten ingebracht. In verband met de inbreng van de economische eigendom is de maatschapsakte in december 2004 aangepast. In de maatschapsakte van december 2004 is onder meer het volgende bepaald:
“De ondergetekenden: --
1. [D] (…) hierna te noemen vennoot sub 1 –
2. [X] (…) hierna te noemen vennoot sub 2
in overweging nemende dat (…) ondergetekenden in verband met het besluit van 22 januari 2004, nr. CPP 2003/602M van het ministerie van Financiën, hebben besloten dat door de ondergetekende sub 1 de bestanddelen van haar persoonlijke onderneming per 1 januari 2004 worden ingebracht in de maatschap (…)
Artikel 3 (…)
2. Door vennoot sub 1 wordt (…) per 1 januari 2004 ingebracht:--
a. De economische eigendom van de onroerende zaken ter grootte van 21.67.10 Ha met aanhorigheden als vermeld in bijgaand taxatierapport;--
b. De economische eigendom van de productierechten voor zuivelrechten bedragende 745.569 kilogrammen met een vetgehalte van 4,29%, voor meststoffen bedragende 4.075 kilogrammen uitgedrukt in fosfaat; --
c. De schulden en verplichtingen, zoals opgenomen op en overeenkomstig de waarde vermeld op de balans van de persoonlijke onderneming per 31 december 2003 van de vennoot sub 1 (…)
Artikel 4
1. De inbreng van de vennoten geschiedt tegen de waarde vermeld op de op te maken balans per 1 januari 2004. –
2. De inbreng van de in het als bijlage 1 aan deze akte gehechte overzicht opgenomen zaken en productierechten, geschiedt onder voorbehoud van de stille reserves tot een maximaal bedrag als opgenomen in vorenbedoelde bijlage. (…)
Artikel 5
1. Voor de waarde van de door hen ingebrachte goederen met aftrek van de ingebrachte schulden, worden de vennoten in de boeken van de maatschap op hun kapitaalrekening gecrediteerd, respectievelijk gedebiteerd. (…)
Artikel 14 (…)
3. De winsten en verliezen behaald met de bedrijfsuitoefening in maatschapsverband worden door de vennoten na verrekening van de in de voorgaande leden van dit artikel bedoelde vergoedingen genoten en gedragen als volgt: --
de vennoot sub 1 voor 50%,--
de vennoot sub 2 voor 50%; --
4. In afwijking van het hiervoor in lid 3 bepaalde, komen de toekomstige stille reserves in het woonhuis en de bijbehorende 500 m² ondergrond en tuin, voor 99% toe aan de vennoot sub 1 en voor 1% aan de vennoot sub 2. (…)
Artikel 18
1. Bij de ontbinding van de maatschap is ieder van de vennoten gerechtigd tot het bedrag waarvoor hij ingevolge het in artikel 5.1 bepaalde in de boeken van de maatschap is gecrediteerd, vermeerderd of verminderd met zijn aandeel in de winst of het verlies, gemaakt of geleden overeenkomstig het in de artikelen 13 en 14 bepaalde (…) naar de dag waarop de maatschap is ontbonden. (…)
Artikel 27
Voor wat betreft de heffing van overdrachtsbelasting doen ondergetekenden een beroep op artikel 15 lid 1, letter b van de Wet op belastingen van rechtsverkeer.”.
Bijlage 1 bij de maatschapsakte bevat een overzicht van voorbehouden stille reserves. Volgens dit overzicht is de boekwaarde van de woning op 1 januari 2004 € 24.468.
Bij de maatschapsakte is een taxatierapport gevoegd opgemaakt door taxateur [E] en met dagtekening 10 mei 2004. Volgens dit rapport is op 1 januari 2004 de waarde van het woonhuis van de boerderij € 125.000 en de waarde van de bijbehorende ondergrond en tuin € 30.000.
Op 27 december 2004 heeft eiser aangifte gedaan ter zake van de verkrijging van de verkrijging van één procent van de economische eigendom van de onroerende zaak naar een waarde van € 155.000. Volgens de aangifte bedraagt de verschuldigde belasting, uitgaande van een tegenprestatie van € 1.550, € 93.
Eiser heeft de aangegeven belasting niet afgedragen.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag voor welk onverdeeld aandeel eiser de economische eigendom van de onroerende zaak heeft verkregen, te weten één procent zoals eiser bepleit dan wel 50 procent zoals verweerder bepleit. Niet in geschil is dat de waarde van de onroerende zaak € 155.000 bedraagt.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
In artikel 2 van de Wet belastingen op rechtsverkeer (hierna: de Wet) is voor zover hier van belang het volgende bepaald:
“1. Onder de naam “overdrachtsbelasting” wordt een belasting geheven ter zake van de verkrijging van onroerende zaken of van rechten waaraan deze zijn onderworpen.
2. Voor de toepassing van deze wet wordt onder verkrijging mede begrepen de verkrijging van de economische eigendom. Onder economische eigendom wordt verstaan een samenstel van rechten en plichten met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen, dat een belang bij die zaken of rechten vertegenwoordigt. Het belang omvat tenminste het risico van waardeverandering en komt toe aan een ander dan de eigenaar of beperkt gerechtigde.”.
Op grond van het bepaalde in artikel 9, eerste lid, van de Wet wordt de belasting berekend over de waarde van de onroerende zaak of het recht waaraan deze is onderworpen, waarop de verkrijging betrekking heeft, waarbij de waarde tenminste wordt bepaald op de tegenprestatie.
Uit laatstgenoemde bepaling volgt dat bij een verkrijging van de economische eigendom van een onroerende zaak de verschuldigde belasting geheven wordt over de waarde van het verkregene zonder rekening te houden met de beperkingen in beschikkingsmacht als gevolg van het ontbreken van de juridische eigendom.
In de Memorie van Toelichting (TK, 1994-1995, 24 172, nr.3, artikelsgewijze toelichting) is in verband hiermee het volgende opgemerkt:
“Voor de heffingsgrondslag houdt de verkrijging van een gedeelte van de economische eigendom het volgende in. Indien een gedeelte wordt verkregen in de vorm van een percentage is de heffingsgrondslag een percentage van de waarde van de volle eigendom, dan wel een hogere tegenprestatie. Indien op andere wijze een gedeelte wordt verkregen, wordt ervan uitgegaan dat de volle economische eigendom wordt verkregen. Het is voor de uitvoeringspraktijk niet mogelijk om daarmee zeer genuanceerd om te gaan; er is economische eigendom of niet. “.
De rechtbank leidt hieruit af dat alleen wanneer een percentage van de economische eigendom van een onroerende zaak wordt verkregen, de heffing wordt berekend over dat percentage van de waarde van het verkregene in plaats van over de volle waarde daarvan.
Volgens eiser is voor de inkomstenbelasting geldend recht dat in maatschapsverhoudingen het economische belang in een onroerende zaak correspondeert met de gerechtigdheid in de stille reserves daarvan. Eiser verwijst hiervoor naar het Besluit van de staatssecretaris van 31 mei 1955, no 2. Volgens eiser moet voor de uitleg van het begrip economische eigendom worden aangesloten bij de invulling van dit begrip voor de inkomstenbelasting, omdat uit niets blijkt dat de wetgever voor de overdrachtsbelasting hieraan een andere betekenis heeft willen toekennen dan voor de inkomstenbelasting. Volgens eiser volgt hieruit dat in maatschapsverhoudingen het economische belang in een onroerende zaak correspondeert met de gerechtigdheid in de stille reserves daarvan. Volgens eiser brengt dit mee dat voor de berekening van de verschuldigde overdrachtsbelasting slechts bepalend is dat hij het recht op één procent van de toekomstige stille reserves heeft verkregen en de winstverdeling zoals deze tussen eiser en zijn moeder is overeengekomen in deze niet relevant is.
De opvatting van eiser over de uitleg van het begrip economische eigendom is niet juist. Voor aansluiting bij de uitleg van het begrip in de inkomstenbelasting is geen plaats reeds omdat artikel 2, tweede lid, van de Wet, zoals hiervoor is weergegeven, een eigen definitie bevat. Voorts is bij de invoering van genoemd artikellid in verband hiermee in de Memorie van Toelichting (TK, 1994-1995, 24 172, nr.3, § 2.7) het volgende opgemerkt:
“De omschrijving van het begrip economische eigendom in jurisprudentie en literatuur is geen constante. In de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting, waar het veelal gaat om de vraag of afschrijvingen of investeringsaftrek ter zake van bedrijfsmiddelen kunnen plaatsvinden, is het criterium vaak of het risico van waardeverandering in positieve casu quo negatieve zin aan de belastingplichtige toekomt. In de omzetbelasting is de overdracht van de beschikkingsmacht het doorslaggevend criterium. Een eensluidende definitie is daarom moeilijk te geven (…) maar er bestaat een algemene overeenstemming over het volgende. Bij economische eigendom is er steeds sprake van een splitsing tussen macht (in juridische betekenis) en belang (in economische betekenis).”
Ook hieruit blijkt dat geen sprake is van eenzelfde uitleg van het begrip “economische eigendom” voor de inkomsten- en overdrachtsbelasting. Reeds hierom moet de grief van eiser worden verworpen.
Uit de bepalingen van de maatschapsakte zoals hiervoor onder 2 weergegeven in hun onderlinge verband, in het bijzonder uit de artikelen 4, tweede lid, artikel 14, derde en vierde lid en artikel 18, volgt dat de moeder van eiser in juridische zin eigenaar is gebleven zin van de onroerende zaak en dat eiser niet alleen een recht heeft verkregen op één procent van de toekomstige stille reserves daarvan en op die wijze een belang heeft gekregen bij de onroerende zaak, maar als gevolg van de inbreng bovendien een belang heeft gekregen bij de onverdeelde helft van de boekwaarde ervan ten tijde van de inbreng. Dit brengt mee dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in de hiervoor weergegeven passage uit de artikelsgewijze toelichting van de Memorie van Toelichting, waarin kan worden volstaan met heffing over een percentage van de waarde. De inspecteur heeft mitsdien terecht geheven over de helft van de waarde van de onroerende zaak.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aan¬lei¬ding voor een proceskostenvergoeding.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan op 25 september 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E.C.G. Okhuizen, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Gankema, griffier.
De griffier, De rechter,
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.