Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY9308

Datum uitspraak2006-09-08
Datum gepubliceerd2006-10-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200444405
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vrijspraak schietpartij: Het hof acht de diverse verklaringen, die aldus als niet eensluidend en niet eenduidig moeten worden aangemerkt, – mede in aanmerking genomen ieders eigen belang om in strijd met de waarheid te verklaren - onvoldoende betrouwbaar voor de conclusie dat boven redelijke twijfel is verheven dat het de verdachte is geweest, die al dan niet gericht op het slachtoffer heeft geschoten en/of hem in zijn been heeft geraakt, ook in aanmerking genomen voormelde bevindingen van technische aard.


Uitspraak

rolnummer 22-004444-05 parketnummers 09-650004-05 en 09-665240-05 datum uitspraak 8 september 2006 TEGENSPRAAK Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 8 juli 2005 in de strafzaak tegen de verdachte: [verdachte] volgens verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep geboren te [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek) op [geboortedatum] 1975, thans gedetineerd in het Huis van Bewaring ‘Ter Apel’ te Ter Apel. 1. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 6 februari 2006, 23 maart 2006 juncto 3 april 2006 juncto 7 april 2006 juncto 10 april 2006 en 24 augustus 2006 juncto 25 augustus 2006. Het onderzoek op de terechtzitting van 23 maart 2006, 3 april 2006, 7 april 2006 en 10 april 2006, alsmede het onderzoek op de terechtzitting van 24 augustus 2006 en 25 augustus 2006, is telkens onderbroken geweest op de voet van het bepaalde in artikel 277, tweede lid, juncto artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. 2. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen, waarvan kopieën in dit arrest zijn gevoegd. Het hof heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen, van een doorlopende nummering voorzien. Het zal die nummering in dit arrest aanhouden. 3. Procesgang Bij tussenvonnis van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 3 maart 2005 is op de voet van het bepaalde in artikel 285, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering het onder 1 tenlastegelegde met parketnummer 09-650004-05 - welk feit gevoegd was aangebracht bij inleidende dagvaarding met parketnummer 09-004067-04 - afgeplitst, waarna het onderzoek ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde met parketnummer 09-650004-05 is heropend en geschorst. In eerste aanleg is de verdachte vervolgens vrijgesproken van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde en is de verdachte terzake van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren. Omtrent de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij/slac[naam benadeelde/slachtoffer] is beslist als nader in het vonnis omschreven. Voorts is aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd. Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. 4. Omvang van het hoger beroep Het hoger beroep van de verdachte kan blijkens het bepaalde in artikel 404, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet zijn gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde. Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen. 5. Het vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. 6. Vrijspraak De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, tot vrijspraak van de verdachte terzake van het onder 1 primair tenlastegelegde en tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren. Met betrekking tot feit 1 overweegt het hof als volgt. Ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte bij dit feit neemt het hof als vaststaand aan dat [een vrouw] de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] in contact heeft gebracht met haar ex-vriend [naam benadeelde/slachtoffer] in verband met een drugsdeal en dat zij daartoe de drie mannen in een door haar bestuurde auto naar de [straatnaam] in Den Haag heeft gebracht, waar de mannen zijn uitgestapt. [naam benadeelde/slachtoffer] heeft in zijn aangifte een andere verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid op de [straatnaam] en heeft verklaard dat hij aldaar, toen hij tussen twee geparkeerde auto’s doorliep, door een kogel in het rechteronderbeen is geraakt, niet heeft gezien wie op hem heeft geschoten en dat even later door een man (later door hem bij een zogenaamde foto-oslo-confrontatie herkend als [verdachte]) twee maal is geschoten, doch niet op hem gericht. Het hof gaat met betrekking tot het schietincident van deze lezing van de aangever uit. Ter plekke zijn drie kogelhulzen gevonden, waarvan er twee zeer waarschijnlijk zijn verschoten met een en hetzelfde vuurwapen, terwijl ten aanzien van de derde niet valt uit te sluiten dat deze uit een tweede, soortgelijk vuurwapen komt. De verdachte heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] heeft geschoten en dat hij, verdachte, het pistool van [naam benadeelde/slachtoffer] heeft opgeraapt dat deze had laten vallen. Hij ontkent zelf te hebben geschoten of een wapen bij zich te hebben gehad. [medeverdachte] ontkent ter plekke aanwezig te zijn geweest en ontkent ook overigens iedere betrokkenheid. Voorts ontkent hij [verdachte], en na te noemen [getuige 1] of [getuige 2] te kennen. Getuige [getuige 1] heeft daarentegen verklaard van [medeverdachte] te hebben gehoord dat deze er wel bij was, maar dat [verdachte] de schutter was. [getuige 2] heeft verklaard van zijn kennis [[voornaam medeverdachte]erdachte] te hebben gehoord dat deze een worsteling had gehad met de ex-vriend van [naam vrouw], die een pistool had, en dat daarbij was geschoten. [getuige 2] heeft begrepen dat er over en weer is geschoten, door [voornaam medeverdachte] en/of [voornaam verdachte] ([verdachte]) en door de ex-vriend. Het hof acht de diverse verklaringen, die aldus als niet eensluidend en niet eenduidig moeten worden aangemerkt, voorts – mede in aanmerking genomen ieders eigen belang om in strijd met de waarheid te verklaren - onvoldoende betrouwbaar voor de conclusie dat boven redelijke twijfel is verheven dat het de verdachte is geweest, die al dan niet gericht op [naam benadeelde/slachtoffer] heeft geschoten en/of hem in zijn been heeft geraakt, ook in aanmerking genomen voormelde bevindingen van technische aard. Evenmin is er bewijs voorhanden dat er ter uitvoering van een gezamenlijk plan om [naam benadeelde/slachtoffer] te doden of op enige wijze zwaar te mishandelen een zodanige volledige en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] is geweest, dat van strafbaar medeplegen in de zin van de wet kan worden gesproken. Dit brengt met zich mee dat de verdachte van dit feit, in alle drie tenlastegelegde varianten, dient te worden vrijgesproken. 7. Vordering tot schadevergoeding In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij/slac[naam benadeelde/slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde tot een bedrag van € 652,25. In hoger beroep is deze vordering van rechtswege aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot laatstgenoemd bedrag. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd. Nu de verdachte terzake van het onder 1 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering tot vergoeding van de als gevolg daarvan geleden schade en is er geen grond voor oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op zijn verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht. Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij/slac[naam benadeelde/slachtoffer] niet-ontvankelijk in zijn vordering. Dit arrest is gewezen door mr. R.J. van Boven, mr. J. Kramer en mr. C.M. le Clercq-Meijer, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 september 2006.