Jurisprudentie
AY9092
Datum uitspraak2006-09-12
Datum gepubliceerd2006-09-28
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers709075
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Datum gepubliceerd2006-09-28
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers709075
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Indicatie
In deze zaak wordt aan een van de partijen een bewijsopdracht gegeven m.b.t. het contractueel overeengekomen begrip "boekwaarde" van een auto van de zaak. Partijen strijden namelijk over de vraag welke boekwaarde de door een van partijen over te nemen auto heeft.
Verder gaat het geschil over de uitleg van een geldend bonusbeding en de vraag of vVakantiegeld over bonussen verschuldigd is in verband met artikel 6 Wet Minimumloon en Vakantiebijslag.
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Kanton
VONNIS inzake:
de heer
[eiser in conventie, verweerder in reconventie],
wonende te [woonplaats],
eiser bij exploot van dagvaarding d.d. 24 februari 2006,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. E.J.M. Kuijt,
t e g e n :
de besloten vennootschap
LIEKENS ACCOUNTANTS EN BELASTINGADVISEURS B.V.,
dan wel
de maatschap
LIEKENS & CO ACCOUNTANTS EN BELASTINGADVISEURS
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. B.M. du Bosc.
Eiser wordt aangeduid als “[eiser ic, verweerder ir]” en gedaagden als “Liekens”, tenzij anders is vermeld.
1. Het verloop van de procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
1. dagvaarding met producties,
2. conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie met producties,
3. tussenvonnis d.d. 28 maart 2006,
4. pleitnotitie mr. Du Bosc,
5. pleitnotitie mr. Kuijt,
6. rolbeschikking d.d. 6 juni 2006,
7. akte van inbreng zijdens Liekens,
8. akte uitlatingen zijdens [eiser ic, verweerder ir],
9. tussenvonnis d.d. 15 augustus 2006,
10. akte uitlatingen zijdens Liekens,
11. akte uitlatingen zijdens [eiser ic, verweerder ir].
De in het eerste tussenvonnis gelaste comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 15 mei 2006 in aanwezigheid van partijen en hun gemachtigden. De griffier heeft van het verhandelde aantekening gehouden.
De uitspraak is bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
[eiser ic, verweerder ir] is met ingang van 1 januari 2002 in dienst getreden van Liekens als unitmanager automatisering. [eiser ic, verweerder ir] heeft het dienstverband opgezegd tegen 31 september 2005.
3. De vorderingen in conventie
Deze zien op de volgende punten:
1. een verklaring voor recht dat de boekwaarde van “de auto van de zaak” op de laatste werkdag €. 2.868,75 bedraagt,
2. de veroordeling van Liekens om het kentekenbewijs van de auto over te schrijven op naam van [eiser ic, verweerder ir], zulks onder verbeurte van een dwangsom,
3. Liekens dient €. 1.467,-- bruto aan loyaliteitsbonussen te betalen;
4. Liekens dient €. 1.968,48 bruto aan vakantiegeld over de bonussen over de jaren 2002 tot en met 2005 aan [eiser ic, verweerder ir] te betalen;
5. Liekens dient €. 1.056,-- bruto aan vakantiegeld over de maanden juni 2005 tot en met september 2005 aan [eiser ic, verweerder ir] te betalen.
Een en ander met nevenvorderingen en met veroordeling van Liekens in de kosten van de procedure.
4. De vorderingen in reconventie
Deze zien op de volgende punten:
1. [eiser ic, verweerder ir] dient aan haar te betalen een bedrag van €. 6.737,00 terzake van overnamesom van de auto;
2. [eiser ic, verweerder ir] dient te betalen een bedrag van €. 314,91 per maand, vanaf 1 oktober 2005 betreffende motorrijtuigenbelasting, WA-plusverzekering, compensatie van waardevermindering vanwege het onrechtmatig gebruik van de auto.
Een en ander met nevenvorderingen en met veroordeling van [eiser ic, verweerder ir] in de kosten van de procedure.
5. De verweren in conventie en in reconventie
Over en weer concluderen partijen tot afwijzing van elkanders vorderingen en met veroordeling van de ander in de kosten van de procedure.
6. Het debat
Partijen voeren over en weer de nodige argumenten aan, deels aan de hand van producties. Hun stellingen worden hierna besproken, voorzover althans zij relevant blijken voor de uitkomst van de procedure.
7. De beoordeling
Inleiding
7.1. Nu de procedure meerdere geschilpunten betreft, worden deze hieronder afzonderlijk behandeld.
De auto van de zaak
7.2. De volgende feiten zijn komen vast te staan. Het relevante gedeelte van artikel 13 van de arbeidsovereenkomst luidt als volgt:
“Aan werknemer zal een auto van de werkgever of een lease-auto ter beschikking worden gesteld. De auto wordt ter beschikking gesteld door werkgever in verband met de vervulling van de functie en kan ook voor privé-doeleinden worden gebruikt. De privé-bijdrage bedraagt Euro 100 per maand. De eerste auto is een Alfa Romeo 147. (…) Overeengekomen wordt dat indien werknemer binnen 48 maanden na verstrekking van de (laatste) bedrijfsauto het dienstverband zou beëindigen, hij zich verplicht de aangeschafte auto danwel het leasecontract over te nemen. Deze verplichting vangt aan op de dag dat deze arbeidsovereenkomst is getekend en werkgever deze voor werknemer bestemde auto heeft besteld. De overnameprijs is in een dergelijke situatie gelijk aan de boekwaarde op de laatste actieve werkdag. Indien werknemer de overnameprijs niet kan financieren, is werkgever bereid voor de overnameprijs een lening te verstrekken tegen een rentevoet van 0,5% per maand. De aflossing per maand bedraagt minimaal f 800 exclusief rente. Hiervan zal geen gebruik worden gemaakt indien werknemer reeds een overeenkomst heeft getekend ter overname van de auto.”
7.3. [eiser ic, verweerder ir] is verplicht de auto (Alfa Romeo 147, kenteken 26-HV-ZD) over te nemen. Hij wilde dit ook. Tussen partijen ontspon zich vervolgens een discussie over de hoogte van de boekwaarde. [eiser ic, verweerder ir] stelt dat dit de boekwaarde ingevolge de door Liekens zelf gehanteerde regels betreft (€. 2.868,75), doch Liekens houdt staande dat het gaat om de commerciële boekwaarde (€. 6.737,00) en betwist dat zij hierdoor handelt in strijd met eigen regels. De fiscale boekwaarde, zo onderschrijven beide partijen, bedraagt
€. 1.836,00.
7.4. [eiser ic, verweerder ir] heeft de auto behouden zonder dat partijen een regeling hebben getroffen. De auto wordt gebruikt door zijn huidige werkgever terwijl hij zelf een nieuwe auto van de zaak heeft. [eiser ic, verweerder ir] erkent dat Liekens nog altijd de eigendom van de auto heeft.
7.5. Het bedrag van €. 6.737,00 is opgebouwd door uit te gaan van de aanschafprijs en daarop 20% per jaar af te schrijven. Het bedrag van €. 2.868,75 wordt door [eiser ic, verweerder ir] gebaseerd op de weergave van een voormalig medewerker van Liekens die betrokken was bij de administratie van de auto’s.
7.6. Overwogen wordt dat artikel 13 voormeld geen duidelijkheid verschaft welke boekwaarde wordt bedoeld. In het algemeen is het zo dat dergelijke onduidelijkheid voor rekening van de werkgever komt, nu hij is aan te merken als de meest belanghebbende partij. Aldus zou Liekens met het bewijs van haar stellingen moeten worden belast. Echter, Liekens voert aan dat zij de commerciële boekwaarde op inzichtelijke en gebruikelijke wijze heeft berekend terwijl zij voorts terecht aanvoert dat [eiser ic, verweerder ir] volstaat met verwijzing naar de visie van een voormalig medewerker en andere, door haar betwiste, gevallen uit het verleden.
7.7. Liekens heeft hiermee voldaan aan haar stelplicht, hetgeen betekent dat onderzocht moet worden of [eiser ic, verweerder ir] voldoende heeft gesteld om tot het bewijs van zijn stellingen te worden toegelaten. De kantonrechter is van oordeel dat dit in voldoende mate is geschied, zodat [eiser ic, verweerder ir] wordt toegelaten tot het bewijs van zijn stellingen. Aan [eiser ic, verweerder ir] wordt te bewijzen opgedragen dat de “boekwaarde”, als vermeld in artikel 13 van de arbeidsovereenkomst, dient te worden berekend op basis van de afschrijvingsregeling die uit het overzicht van voormalig medewerker [naam] blijkt en die sluit op een bedrag van €. 2.868,75.
7.8. Alle verdere beslissingen ten aanzien van de auto worden aangehouden.
Loyaliteitsbonussen
7.9. Het relevante gedeelte van artikel 6 van de arbeidsovereenkomst luidt als volgt:
“(…) Jaarlijks wordt in april of mei door de werkgever de loyaliteitsbonus vastgesteld, werknemers die op dat moment niet meer in dienst zijn hebben geen recht op deze bonus. Werkgever heeft in de periode januari tot en met april seizoensdrukte en betaalt bewust deze bonus om te belonen dat medewerkers het team niet tijdens de seizoensdrukte verlaten. Omdat werving, selectie en inwerken van personeel kostbaar is, acht werkgever het verantwoord aan loyale werknemers een bonus te betalen. Gezien het doel van dit deel van het bonussysteem bestaat bij beëindiging van het dienstverband door de werknemer voor 1 mei geen pro rato rechten op deze bonus. (…)”
7.10. Over de periode september 2004 tot en met september 2005 is door Liekens, ter gelegenheid van de maandelijkse salarisafrekening, aan [eiser ic, verweerder ir] een brief gezonden met daarin onder andere de volgende zinsnede:
“(…) Zoals overeengekomen dient het voorschot loyaliteitsbonus te worden terugbetaald in geval van ontslag op verzoek van werknemer of het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd door de werknemer. (…)”
7.11. [eiser ic, verweerder ir] ontving een maandelijks voorschot van €. 184,00 op deze bonus. Door Liekens is bij de eindafrekening een bedrag ingehouden van €. 1.467,00 bruto. Dit ziet op de maanden januari tot en met september 2005.
7.12. Liekens benadrukt dat het gaat om een bonusbedrag dat per jaar vervalt, doch dat per maand bij wijze van voorschot en dus als tegemoetkoming aan de werknemers, wordt uitgekeerd. Zij heeft [eiser ic, verweerder ir] daar ook elke maand op geattendeerd. In casu is bepalend of [eiser ic, verweerder ir] op 1 mei 2006 nog in dienst zou zijn.
7.13. [eiser ic, verweerder ir] stelt dat voormeld bedrag van €. 1.467,00 bruto niet had mogen worden ingehouden. Hij was immers in dienst per 1 mei 2005 zodat voldaan is aan de voorwaarde van artikel 6.
7.14. Het volgende wordt overwogen. Het ingehouden bedrag ziet op de periode januari tot en met september 2005. Aldus vat Liekens het bonusbeding zodanig op dat [eiser ic, verweerder ir] het gehele kalenderjaar in dienst had moeten blijven om deze bonus te verdienen en dus de voorschotten te behouden. In haar conclusie van antwoord in conventie (alinea 13) wordt dit met zoveel woorden gezegd.
7.15. Deze opvatting strookt echter niet met de tekst van het bonusbeding. Hieruit blijkt dat Liekens er belang bij had dat haar werknemers in elk geval tot 1 mei in dienst bleven vanwege de seizoensdrukte. In het beding is niet vermeld dat werknemers het gehele kalenderjaar in dienst moeten blijven. Gelet op de hierboven laatst aangehaalde zinsnede van het beding komt het er veeleer op neer dat 1 mei als peildatum heeft te gelden. Wie per die datum in dienst is (en dus heeft kunnen meewerken in de seizoensdrukte) heeft zijn bonus over de 12 maanden daarvoor verdiend. Overigens begint de alinea in de arbeidsovereenkomst waarin de loyaliteitsbonus is geregeld als volgt: “Daarnaast ontvangt de werknemer jaarlijks in mei een resultaatafhankelijke remuneratie……”, hetgeen een aanwijzing te meer is.
7.16. Voorzover Liekens betoogt dat de hiervoor geciteerde zinsnede uit de maandelijks verzonden brief tot de door haar voorgestane conclusie leidt, volgt de kantonrechter dit niet. Deze zinsnede immers past probleemloos in het systeem van een loyaliteitsbonus die per 1 mei van elk jaar definitief wordt.
7.17. Nu onduidelijkheden in arbeidsovereenkomsten, maar met name bonusbedingen, voor rekening van de werkgever dienen te blijven, betekent dit dat een redelijke contractsuitleg met zich brengt dat [eiser ic, verweerder ir] recht heeft op de loyaliteitsbonus over de periode 1 mei 2004 tot 1 mei 2005. De inhoudingen over de maanden januari tot en met april 2005 zijn derhalve ten onrechte geschied.
7.18. Dit oordeel brengt met zich dat [eiser ic, verweerder ir] geen recht heeft op de loyaliteitsbonus over de periode 1 mei 2005 tot en met 30 september 2005. Immers, het is niet bepalend of hij per 1 mei 2005 in dienst was, wat betreft de periode nadien. Vanaf 1 mei 2005 moet de per 1 mei 2006 te vervallen bonus verdiend worden en met voormelde maandelijkse brief heeft Liekens duidelijk tot uitdrukking gebracht dat dit een voorwaardelijke uitbetaling betreft.
7.19. Aldus is door Liekens een bedrag van €. 736,00 bruto onterecht in mindering gebracht op de eindafrekening van [eiser ic, verweerder ir]. Het door [eiser ic, verweerder ir] meer gevorderde wordt afgewezen.
Vakantiegeld over de bonussen 2002 tot en met 2005
7.20. [eiser ic, verweerder ir] stelt dat dit ten onrechte niet is uitbetaald, nu het vakantiegeld in arbeidsovereenkomst noch CAO is uitgesloten.
7.21. Liekens wijst erop dat sedert 1993 als standaard arbeidsvoorwaarde geldt dat het vakantiegeld uitsluitend over het basissalaris en niet over de bonussen wordt betaald. [eiser ic, verweerder ir] heeft nog een oude arbeidsovereenkomst waarin nog niet expliciet is vermeld dat geen vakantietoeslag hierover is verschuldigd. Mondeling is dit echter wel expliciet met hem overeengekomen terwijl dit ook op het intranet is gepubliceerd, nota bene door [eiser ic, verweerder ir] zelf. Elk jaar heeft hij ingestemd met de berekening vakantiegeld.
7.22. Overwogen wordt dat artikel 6 van de arbeidsovereenkomst onderscheid maakt tussen drie loonbestanddelen, te weten het basissalaris, de winstdeling en de bonussen. De discussie tussen partijen ziet enkel op de bonussen, hetgeen gedetailleerd is geregeld. Deze behoren niet tot de uitzonderingen als vermeld in het loonbegrip van artikel 6 van de Wet Minimumloon en Vakantiebijslag. Duidelijk is dat [eiser ic, verweerder ir] structureel bonussen heeft ontvangen:
2002 €. 500,-- per maand,
2003 €. 396,-- per maand over de eerste vier maanden en daarna €. 700,00 per maand
2004 €. 700,00 per maand en
2005 circa €. 660,-- per maand over de eerste vijf maanden.
7.23. Vergeleken met het basissalaris van €. 2.632,00 bruto zijn dit substantiële inkomsten die rechtstreeks voortvloeien uit de gedetailleerde regeling van de arbeidsovereenkomst, zonder dat gebleken is van enige discretionaire bevoegdheid van Liekens; indien de resultaten zijn bereikt, zijn bepaalde bonussen verschuldigd. Aldus vallen de bonussen onder het dwingendrechtelijke loonbegrip en is Liekens de vakantiebijslag hierover verschuldigd.
7.24. De argumentatie van Liekens dat [eiser ic, verweerder ir] een andersluidende mondelinge afspraak heeft gemaakt en dat uit het personeelshandboek blijkt dat geen vakantiebijslag wordt uitbetaald, behoeft geen verdere bespreking nu het gaat om dwingendrechtelijke regelgeving die niet door andersluidende partijafspraken opzij kan worden gezet.
7.25. Niet het gehele bedrag zal kunnen worden toegewezen, nu ten aanzien van de loyaliteitsbonussen een gedeelte is afgewezen.
Vakantiebijslag over de maanden juni 2005 tot en met september 2005
7.26. Liekens erkent deze loonpost verschuldigd te zijn over het basissalaris. Dit kan derhalve worden toegewezen. Verwijzende naar hetgeen hiervoor is overwogen, dient [eiser ic, verweerder ir] een inzichtelijke berekening loyaliteitsbonussen plus het totale vakantiegeld te verschaffen waarop Liekens mag reageren.
Overige vorderingen
7.27. Ten aanzien van alle overige vorderingen van partijen onthoudt de kantonrechter zich van enig oordeel tot na de uitkomst van de bewijslevering omtrent de auto. Niet kan immers worden uitgesloten dat dit repercussies heeft voor de mogelijke verrekening over en weer alsmede de wettelijke verhogingen waarvan matiging wordt gevraagd.
7.28. De kantonrechter zal evenmin Liekens thans reeds veroordelen tot betaling van de bedragen die hiervoor zijn vermeld. Immers, door Liekens wordt een beroep op verrekening gedaan terwijl er mogelijk een nog altijd oplopende vordering van Liekens op [eiser ic, verweerder ir] is ten aanzien van het gebruik van de auto.
7.29. Indien partijen naar aanleiding van dit vonnis de kantonrechter gezamenlijk verzoeken om een schikkingscomparitie zal de kantonrechter daarop ingaan.
8. De beslissing
De kantonrechter:
in conventie en in reconventie
draagt aan [eiser ic, verweerder ir] op te bewijzen dat de “boekwaarde”, als vermeld in artikel 13 van de arbeidsovereenkomst, dient te worden berekend op grond van de afschrijvingsregeling die uit het overzicht van voormalig medewerker [naam] blijkt en die sluit op een bedrag van €. 2.868,75;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 10 oktober 2006 voor akte zijdens [eiser ic, verweerder ir] waarin hij dient aan te geven of en op welke wijze hij aan deze bewijsopdracht wenst te voldoen en waarin de verhinderdata van partijen, gemachtigden en eventuele getuigen dienen te worden vermeld;
bepaalt dat op deze datum [eiser ic, verweerder ir] een akte dient te nemen als bedoeld in alinea 7.26. van dit vonnis waarop Liekens op de rolzitting daarna mag reageren;
bepaalt, indien partijen daar eendrachtig om verzoeken, een comparitie van partijen op een nader te bepalen datum;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.