Jurisprudentie
AY8967
Datum uitspraak2006-11-21
Datum gepubliceerd2006-11-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers02945/05 E
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers02945/05 E
Statusgepubliceerd
Indicatie
Gelet op doel en strekking van 41.3 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren moet het bestanddeel "ten verkoop in voorraad hebben" aldus worden uitgelegd dat daaronder mede is begrepen het ingevolge een gesloten koopovk. als verkoper onder zich houden van een hond teneinde deze eerst aan de koper over te dragen nadat die hond een verboden ingreep heeft ondergaan.
Conclusie anoniem
Griffienr. 02945/05 E
Mr. Wortel
Zitting:19 september 2006
Conclusie inzake:
[verzoeker = verdachte]
1. Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden waarbij verzoeker wegens (1 primair) "medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 41, derde lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, vijfmaal gepleegd" en (2) "wederspannigheid" is veroordeeld tot, ter zake van de onder 1 primair bewezenverklaarde overtredingen vijf geldboetes van elk € 300,=, telkens bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door zes dagen hechtenis, telkens voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en ter zake van het als feit 2 bewezen verklaarde misdrijf tot een geldboete van € 220,=, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door vier dagen hechtenis.
2. Namens verzoeker heeft mr J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, een schriftuur houdende één cassatiemiddel ingediend.
In een samenhangende zaak met griffienummer 02944/05 E concludeer ik heden eveneens.
3. Het enige middel keert zich tegen het oordeel dat het bewezenverklaarde handelen is aan te merken als "ten verkoop in voorraad hebben", in de zin van art. 41 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
4. Ten laste van verzoeker is ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde bewezenverklaard dat hij:
"(...) op 22 januari 2003, te [woonplaats], in de gemeente [gemeente A], tezamen en in vereniging met een ander, een vijftal Bouvier-pups ten verkoop in voorraad heeft gehad, waarbij een in artikel 40 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren verboden ingreep was verricht."
Die ingreep bestond blijkens de gebezigde bewijsmiddelen uit het couperen van de staarten van deze honden. Dat is kort na hun geboorte gedaan door een dierenarts in België, op verlangen van degenen die de honden hebben gekocht.
5. In de bestreden uitspraak is overwogen:
"In artikel 41, derde lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is strafbaar gesteld het ten verkoop in voorraad hebben, ten verkoop aanbieden, verkopen en kopen van dieren waarbij een bij artikel 40 verboden ingreep is verricht. Onder een dergelijke ingreep valt sinds 1 september 2001 ook het couperen van de staart bij honden.
Verdachte heeft samen met zijn echtgenote een kennel waar Bouviers worden gefokt en vervolgens verkocht. Nadat met betrekking tot een pasgeboren Bouvier-pup een koopovereenkomst is gesloten blijft hij nog enige tijd bij zijn moeder in de kennel totdat hij oud genoeg is om zelfstandig te functioneren. Vervolgens wordt de pup aan de nieuwe eigenaar overgedragen. Zo is het ook gegaan met de vijf onderhavige pups. In de tijd gelegen tussen het sluiten van de koopovereenkomst en de daadwerkelijke overdracht aan de koper heeft verdachte de staarten van deze pups gecoupeerd dan wel laten couperen. Op 22 januari 2003 (vlak vóór de overdracht) werden de pups met gecoupeerde staart door de opsporingsambtenaren bij verdachte thuis aangetroffen.
Het verweer van verdachte is gericht tegen de uitleg van het begrip "verkoop" in artikel 41 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Verdachte en zijn raadsman hebben ter terechtzitting het standpunt verdedigd dat voor de uitleg van dit begrip aansluiting dient te worden gezocht bij de tekst van de koopovereenkomst, waaruit blijkt dat de pups reeds zijn verkocht en geleverd vóórdat de staarten zijn gecoupeerd, zodat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan één van de in de tenlastelegging omschreven gedragingen en derhalve moet worden vrijgesproken.
Het hof deelt dit standpunt niet en overweegt daaromtrent het navolgende.
Artikel 40 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren biedt de mogelijkheid om beperkingen te stellen aan de ontwikkeling dat het dier via lichamelijke ingrepen wordt aangepast aan de wensen van de mens. Aldus heeft de wetgever tot uitdrukking gebracht dat het dier bescherming verdient tegen ingrepen van de mens die het welzijn van het dier aantasten. Tot deze ingrepen behoort het couperen van staarten. Ter ondersteuning van de handhaving en ter versterking van artikel 40 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is artikel 41 in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren opgenomen. Omdat het niet dikwijls mogelijk zal zijn iemand op heterdaad te betrappen op het verrichten van een verboden ingreep, bevat dit artikel onder andere een verbod op het verkopen en kopen (de handel) van dieren die een bij artikel 40 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren verboden ingreep hebben ondergaan.
Het doel en de strekking van voormelde artikelen zouden worden miskend wanneer het begrip "verkopen" moet worden uitgelegd in de door de verdachte en zijn raadsman voorgestane beperkte zin. Dit geldt temeer nu bij het sluiten van de overeenkomst met de kopers voorafgaande aan de ingreep, naar verdachte verklaart, het reeds de bedoeling was dat de dieren pas daadwerkelijk zouden worden overgedragen nadat de staarten waren gecoupeerd. Het hof is dan ook van oordeel dat het begrip "verkoop" in de onderhavige bepaling uitgelegd dient te worden in die zin dat de verkoop van de Bouvier-pups pas is voltooid wanneer die pups aan de nieuwe eigenaar zijn overgedragen: dan pas is immers het totaal van handelingen dat "de handel" vormt, voltooid. Dat betekent dat verdachte op het moment dat de pups bij hem werden aangetroffen, te weten op 22 januari 2003, deze pups ten verkoop in voorraad had, immers had hij die pups onder zich ten behoeve van de verkoop aan de respectievelijke personen aan wie hij ze civielrechtelijk gezien mogelijk reeds had verkocht.
Op grond van vorenstaande verwerpt het hof het verweer."
6. De navolgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
6.a art. 41, derde lid, Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, luidende:
"Het ten verkoop in voorraad hebben, ten verkoop aanbieden, verkopen en kopen van dieren waarbij een bij artikel 40 verboden ingreep is verricht, is verboden";
art. 40 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, luidende voor zover hier van belang:
(eerste lid) "Het is verboden een of meer lichamelijke ingrepen bij een dier te verrichten, waarbij een deel of delen van het lichaam wordt of worden verwijderd of beschadigd";
(tweede lid) "Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op:
(...)
c. Bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ingrepen;
(...)"
(derde lid) "Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld omtrent de wijze waarop en de gevallen waarin de lichamelijke ingrepen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen c en d, slechts mogen worden verricht";
6.b de in de zojuist genoemde bepalingen bedoelde algemene maatregel van bestuur, te weten het Besluit van 25 januari 1996, houdende aanwijzing van en regelen omtrent toegestane ingrepen bij dieren (Ingrepenbesluit), en daarvan:
art. 2, eerste lid, voor zover hier van belang:
"Als ingrepen als bedoeld in artikel 40, tweede lid, onderdeel c, van de wet, worden aangewezen:
(...)
u. het verwijderen van een deel van de staart bij honden tot de leeftijd van zeven dagen";
alsmede art. 4, eerste lid, voor zover hier van belang:
"De ingrepen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen (...) u (...) worden aangewezen voor de duur van een tijdvak van vijf jaar vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit."
7. De onderhavige verbodsnormen waren in het oorspronkelijk ontwerp van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren te vinden in de art. 37g en 37h. Daaromtrent is in de Nota van Wijziging opgemerkt:
"In deze artikelen worden in de eerste plaats een aantal ingrepen bij dieren uitdrukkelijk verboden. Het verkleinen van de oorschelpen van honden en het verkorten van de staartwervelkolom van paarden waren tot nu toe als een vorm van dierenmishandeling in artikel 455 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gesteld. De effectiviteit van deze strafbaarstellingen liet te wensen over. Reden waarom weleens is gesuggereerd om bij wijze van steunbepaling met name het houden van honden met gecoupeerde oren te verbieden. Een dergelijke bepaling zou echter een duurdelict opleveren waaraan door de overtreder, zelfs al zou hij dat willen, niet zo maar een eind zou kunnen worden gemaakt. Daarvoor zou hij zijn hond óf moeten verkopen - hetgeen onder die omstandigheden welhaast onmogelijk zal zijn - óf moeten doden. Dit laatste kan uiteraard niet de bedoeling van het coupeerverbod zijn. Derhalve is gekozen voor een verbod op het deelnemen aan dierententoonstellingen, keuringen of wedstrijden met dieren waaraan verboden ingrepen zijn verricht, met daaraan gekoppeld een verbod om dergelijke dieren toe te laten op zulke evenementen alsook een verbod om dergelijke dieren te verkopen en ten verkoop in voorraad te hebben"
(Kamerstukken II, 1984-1985, 16 447, nr. 7, p. 31-32)
8. In het vervolg van de parlementaire behandeling is herhaaldelijk aangedrongen op een breder verbod, er op neerkomend dat elk houden van een dier dat een verboden ingreep heeft ondergaan strafbaar is (Kamerstukken II, 1985-1986, 16 447, nr. 8 p. 18). Er is ook een motie van die strekking ingediend (Kamerstukken II, 1988-1989, 16 447, nr. 25. Telkens hebben de bewindslieden daar tegenin gebracht dat een zó ruim verbod ertoe leidt dat ten aanzien van zulke dieren een voordurend delict wordt begaan dat slechts kan worden beëindigd door het dier af te maken, zodat het welzijn van het dier met een dergelijk veelomvattend verbod niet zou zijn gediend. In dit verband is ook benadrukt dat in het toegelaten (althans: niet verboden) karakter van privé-bezit van een dier dat een verboden ingreep heeft ondergaan niet besloten ligt dat met het dier activiteiten mogen worden ontplooid zoals deelnemen aan tentoonstelling, keuring of wedstrijd. Op instigatie van kamerleden is de opsomming van verboden gedragingen aangevuld met "kopen" van een dergelijk dier (Kamerstukken II, 1986-1987, 16 447, nr. 11 p. 16 en nr. 16, p. 27-28, nr. 69, p. 2)
9. Met betrekking tot de hierboven aangehaalde bepaling in het 'Ingrepenbesluit' houdt de toelichting op dat Besluit in:
"Ter ondersteuning van de handhaving en ter versterking van artikel 40, is artikel 41 in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren opgenomen. Omdat het niet dikwijls mogelijk zal zijn iemand op heterdaad te betrappen op het verrichten van een verboden ingreep, bevat dit artikel een verbod om dieren die een verboden ingreep hebben ondergaan te laten meedoen aan evenementen als tentoonstellingen en keuringen. Voorts is het verkopen en kopen van deze dieren strafbaar gesteld. Artikel 130, tweede lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren voorziet ter zake van artikel 41 in een overgangsregeling."
(...)
Ook het couperen van de staart bij honden wordt nog enige tijd toegestaan. De reden daarvan is gelegen in het feit dat, gelet op artikel 41 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, het verbod op het couperen van de staart problemen oplevert voor internationale evenementen met honden. Door het couperen nog enige tijd toe te staan, krijgen de (internationale) kynologie-organisaties de gelegenheid om tot internationale harmonisatie te komen.
(...)
Overigens is het bezitten van, alsmede het in Nederland fokken met dieren met een verboden ingreep ook in de toekomst ingevolge het onderhavige besluit niet verboden. Ook blijft het voor een particulier die voor eigen gebruik buiten Nederland een dergelijk dier heeft aangeschaft mogelijk het dier binnen Nederland te brengen. Hij zal evenwel het dier, indien het eenmaal in Nederland is gebracht, niet mogen verkopen of laten deelnemen aan een tentoonstelling, keuring of wedstrijd."
(Stb 1996, 139, p. 6, 9 en 10)
10. Overigens is het 'Ingrepenbesluit' in werking getreden op 1 september 1996 (Stb 1996, 399), zodat de in art. 2, eerste lid, onder u. van dit Besluit in samenhang met art. 40, tweede lid, onder c Gezondheids- en welzijnswet voor dieren opgenomen uitzondering op het in art. 40, eerste lid van die Wet gestelde verbod ten tijde van het in deze zaak bewezenverklaarde handelen niet meer gold, vgl. het wijzigingsbesluit van 27 mei 2003, van kracht geworden op 19 mei 2004, Stb 2004, 40.
11. De hierboven aangehaalde bepalingen kunnen, gelet op de eveneens aangehaalde toelichtingen op die bepalingen, aldus worden begrepen dat de wetgever voor ogen heeft gehad elke gedraging te verbieden waardoor het verrichten van verboden ingrepen bij dieren wordt bevorderd. Daartoe worden ook gerekend de gedragingen waardoor het bezit van een dier dat een verboden ingreep heeft ondergaan wordt overgedragen. Slechts het voor zichzelf bezitten van een dergelijk dier is buiten het verbod gehouden, waarvoor in de loop van de parlementaire behandeling van het ontwerp voor de Gezondheids- en welzijnswet steeds één reden is genoemd: een verbod op elk voorhanden hebben zou niet in het belang van het dier zijn, aangezien dit verbod ertoe zou voeren dat voortdurende delicten worden begaan die alleen beëindigd kunnen worden door de dieren af te maken.
12. Aangezien de wetgever duidelijk voor ogen heeft gehad het verbod een zó vergaande strekking te geven, stond het het Hof vrij om "ten verkoop in voorraad hebben", zoals de woorden zijn gebezigd in art. 41 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, aldus uit te leggen dat daaronder óók valt de situatie waarin dieren worden gehouden teneinde ze aan een ander over te dragen, ter uitvoering van een reeds gesloten obligatoire overeenkomst, nadat die dieren een verboden ingreep hebben ondergaan.
13. Dat deze ruime, doch door de kenbare bedoelingen van de wetgever noodzakelijke, uitleg van de bewoordingen van een verbodsnorm, en daarmee van een strafbaarstelling, niet onverenigbaar is met art. 7 EVRM, en zulke strijdigheid met deze verdragsbepaling ook niet voortvloeit uit EHRM NJ 2001, 62, behoeft geen verdere toelichting.
14. Het middel faalt derhalve in alle opzichten.
15. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak
21 november 2006
Strafkamer
nr. 02945/05 E
DV/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, Economische Kamer, van 9 juni 2005, nummer 24/000518-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Leeuwarden van 15 april 2004 - de verdachte ter zake van 1. "het medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 41, derde lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, vijfmaal gepleegd" en 2. "wederspannigheid" veroordeeld tot vijf geldboetes van elk € 300,-, subsidiair zes dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en tot een geldboete van € 220,-, subsidiair vier dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel strekt ten betoge dat het Hof de grondslag der tenlastelegging heeft verlaten door bewezen te verklaren dat te dezen sprake is van "ten verkoop in voorraad hebben".
3.2.1. Bij inleidende dagvaarding is - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - aan de verdachte tenlastegelegd dat hij:
"op of omstreeks 22 januari 2003, te [woonplaats], (althans) in de gemeente [gemeente A], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een vijftal, althans één of meer, Bouvier-pups ten verkoop in voorraad heeft gehad en/of ten verkoop heeft aangeboden en/of heeft verkocht, waarbij een in artikel 40 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren verboden ingreep was verricht."
3.2.2. Daarvan heeft het Hof bewezenverklaard dat de verdachte:
"op 22 januari 2003, te [woonplaats], in de gemeente [gemeente A], tezamen en in vereniging met een ander, een vijftal Bouvier-pups ten verkoop in voorraad heeft gehad, waarbij een in artikel 40 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren verboden ingreep was verricht."
3.2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie en van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming, opgemaakt door de opsporingsambtenaar J. de Haan en de buitengewoon opsporingsambtenaar A.F. Paas, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten:
"Op 22 januari 2003 stelden wij een onderzoek in op het adres [a-straat 1] te [woonplaats], in de gemeente [gemeente A]. In een schuur troffen wij een vijftal Bouvierpups aan met gecoupeerde staarten."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"U zegt mij dat u in de kennel 5 jonge pups hebt aangetroffen waarvan de staart gecoupeerd was. Dat klopt. Ik heb deze honden verkocht. De mensen aan wie ik de pups heb verkocht wilden de hond alleen hebben met een gecoupeerde staart. Ik heb de staarten in opdracht van de kopers laten couperen door een dierenarts in België. Mijn vrouw en ik hebben allebei hetzelfde aandeel in het fokken en verkopen van de dieren."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1]:
"U zegt mij dat u bij mijn man, [verdachte], en mij in de kennel enkele pups hebt aangetroffen met een gecoupeerde staart. Dat is juist. Het betrof hier vijf pups uit één nest van ongeveer 8 weken oud. Mijn man en ik hebben de staarten van de pups op 20 januari 2003 in België bij een dierenarts laten couperen. De vijf pups waren reeds verkocht. Op de betreffende koopcontracten staat vermeld dat de hond wordt afgeleverd met een gecoupeerde staart."
3.2.4. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota is aldaar namens de verdachte onder meer het volgende aangevoerd:
"Er is geen sprake van een "ten verkoop" in voorraad hebben of aanbieden, noch van verkopen van honden met een gecoupeerde staart.
(...)
In de eerste plaats hebben cliënten niet gecoupeerde honden verkocht. Het moet dus gaan om het "ten verkoop in voorraad hebben of aanbieden" van honden met een gecoupeerde staart. Een puur taalkundige uitleg van het begrip "ten verkoop in voorraad hebben of aanbieden" levert op dat de handelingen van cliënten hier niet onder kunnen vallen. Immers, er was al verkocht in de periode november 2002 tot half januari 2003. Dus geen sprake van "ten verkoop".
(...)
Van groot belang is voorts het feit dat ten aanzien van de vijf pups die zijn verkocht schriftelijke overeenkomsten ten grondslag liggen. Alle pups zijn, zoals gezegd, reeds verkocht voordat op 20 januari 2003 de staarten werden gecoupeerd. Omdat het noodzakelijk is dat de pups nog langere tijd in het nest verblijven, wordt steevast de afspraak gemaakt dat de pup weliswaar is verkocht maar dat de pup nog enige tijd bij cliënten verblijft tot het moment dat de hond oud en wijs genoeg is om op eigen benen te staan.
(...)
Omdat in een dergelijke situatie aan de buitenzijde niet te zien valt of ook is geleverd, is dit door partijen uitdrukkelijk in de overeenkomst opgenomen: "Hierbij verklaren koper en verkoper dat de eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden". Er is dus niet alleen verkocht maar ook geleverd waardoor civielrechtelijk een eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden. In tegenstelling tot hetgeen de raadsvrouwe in eerste aanleg heeft beweerd, is mijns inziens sprake van levering constitutum possessorium in de zin van art. 3:115 onder a BW, de vervreemder bezit de zaak en krachtens een gemaakte afspraak houdt hij voortaan voor de verkrijger. Een en ander betekent dat het couperen heeft plaatsgevonden terwijl cliënten houder waren van de pups, geen eigenaar dus."
3.2.5. Het Hof heeft dienaangaande het volgende overwogen en beslist:
"In artikel 41, derde lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is strafbaar gesteld het ten verkoop in voorraad hebben, ten verkoop aanbieden, verkopen en kopen van dieren waarbij een bij artikel 40 verboden ingreep is verricht. Onder een dergelijke ingreep valt sinds 1 september 2001 ook het couperen van de staart bij honden. Verdachte heeft samen met zijn echtgenote een kennel waar Bouviers worden gefokt en vervolgens verkocht. Nadat met betrekking tot een pasgeboren Bouvier-pup een koopovereenkomst is gesloten blijft hij nog enige tijd bij zijn moeder in de kennel totdat hij oud genoeg is om zelfstandig te functioneren. Vervolgens wordt de pup aan de nieuwe eigenaar overgedragen. Zo is het ook gegaan met de vijf onderhavige pups. In de tijd gelegen tussen het sluiten van de koopovereenkomst en de daadwerkelijke overdracht aan de koper heeft verdachte de staarten van deze pups gecoupeerd dan wel laten couperen. Op 22 januari 2003 (vlak vóór de overdracht) werden de pups met gecoupeerde staart door de opsporingsambtenaren bij verdachte thuis aangetroffen. Het verweer van verdachte is gericht tegen de uitleg van het begrip "verkoop" in artikel 41 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Verdachte en zijn raadsman hebben ter terechtzitting het standpunt verdedigd dat voor de uitleg van dit begrip aansluiting dient te worden gezocht bij de tekst van de koopovereenkomst, waaruit blijkt dat de pups reeds zijn verkocht en geleverd vóórdat de staarten zijn gecoupeerd, zodat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan één van de in de tenlastelegging omschreven gedragingen en derhalve moet worden vrijgesproken. Het hof deelt dit standpunt niet en overweegt daaromtrent het navolgende. Artikel 40 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren biedt de mogelijkheid om beperkingen te stellen aan de ontwikkeling dat het dier via lichamelijke ingrepen wordt aangepast aan de wensen van de mens. Aldus heeft de wetgever tot uitdrukking gebracht dat het dier bescherming verdient tegen ingrepen van de mens die het welzijn van het dier aantasten. Tot deze ingrepen behoort het couperen van staarten. Ter ondersteuning van de handhaving en ter versterking van artikel 40 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is artikel 41 in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren opgenomen. Omdat het niet dikwijls mogelijk zal zijn iemand op heterdaad te betrappen op het verrichten van een verboden ingreep, bevat dit artikel onder andere een verbod op het verkopen en kopen (de handel) van dieren die een bij artikel 40 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren verboden ingreep hebben ondergaan. Het doel en de strekking van voormelde artikelen zouden worden miskend wanneer het begrip "verkopen" moet worden uitgelegd in de door de verdachte en zijn raadsman voorgestane beperkte zin. Dit geldt temeer nu bij het sluiten van de overeenkomst met de kopers voorafgaande aan de ingreep, naar verdachte verklaart, het reeds de bedoeling was dat de dieren pas daadwerkelijk zouden worden overgedragen nadat de staarten waren gecoupeerd. Het hof is dan ook van oordeel dat het begrip "verkoop" in de onderhavige bepaling uitgelegd dient te worden in die zin dat de verkoop van de Bouvier-pups pas is voltooid wanneer die pups aan de nieuwe eigenaar zijn overgedragen: dan pas is immers het totaal van handelingen dat "de handel" vormt, voltooid. Dat betekent dat verdachte op het moment dat de pups bij hem werden aangetroffen, te weten op
22 januari 2003, deze pups ten verkoop in voorraad had, immers had hij die pups onder zich ten behoeve van de verkoop aan de respectievelijke personen aan wie hij ze civielrechtelijk gezien mogelijk reeds had verkocht. Op grond van vorenstaande verwerpt het hof het verweer."
3.3.1. Art. 40, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren luidt, voor zover hier van belang:
"Het is verboden een of meer lichamelijke ingrepen bij een dier te verrichten, waarbij een deel of delen van het lichaam wordt of worden verwijderd of beschadigd."
Art. 41, derde lid, van deze wet luidt:
"Het ten verkoop in voorraad hebben, ten verkoop aanbieden, verkopen en kopen van dieren waarbij een bij artikel 40 verboden ingreep is verricht, is verboden."
3.3.2. De toelichting op de Nota van wijziging van het ontwerp van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren houdt ten aanzien van de art. 37g en 37h van het oorspronkelijk ontwerp (de huidige art. 40 en 41), voor zover hier van belang, het volgende in:
"In deze artikelen worden in de eerste plaats een aantal ingrepen bij dieren uitdrukkelijk verboden. Het verkleinen van de oorschelpen van honden en het verkorten van de staartwervelkolom van paarden waren tot nu toe als een vorm van dierenmishandeling in artikel 455 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gesteld. De effectiviteit van deze strafbaarstellingen liet te wensen over. Reden waarom weleens is gesuggereerd om bij wijze van steunbepaling met name het houden van honden met gecoupeerde oren te verbieden. Een dergelijke bepaling zou echter een duurdelict opleveren waaraan door de overtreder, zelfs al zou hij dat willen, niet zo maar een eind zou kunnen worden gemaakt. Daarvoor zou hij zijn hond óf moeten verkopen - hetgeen onder die omstandigheden welhaast onmogelijk zal zijn - óf moeten doden. Dit laatste kan uiteraard niet de bedoeling van het coupeerverbod zijn. Derhalve is gekozen voor een verbod op het deelnemen aan dierententoonstellingen, keuringen of wedstrijden met dieren waaraan verboden ingrepen zijn verricht, met daaraan gekoppeld een verbod om dergelijke dieren toe te laten op zulke evenementen alsook een verbod om dergelijke dieren te verkopen en ten verkoop in voorraad te hebben." (Kamerstukken II 1984-1985, 16 447, nr. 7, blz. 31-32)
3.4. De tenlastelegging is toegesneden op art. 41, derde lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Daarom moeten de in de tenlastelegging voorkomende woorden "ten verkoop in voorraad heeft gehad" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als toekomt aan de in die bepaling voorkomende uitdrukking "ten verkoop in voorraad hebben".
3.5. Gelet op het doel en de strekking van de onderhavige wetsbepaling, zoals daarvan blijkt uit de hiervoor onder 3.3.2 weergegeven wetsgeschiedenis, moet het bestanddeel "ten verkoop in voorraad hebben" in art. 41, derde lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren aldus worden uitgelegd dat daaronder mede is begrepen het ingevolge een gesloten koopovereenkomst als verkoper onder zich houden van een hond teneinde deze eerst aan de koper over te dragen nadat die hond een verboden ingreep heeft ondergaan. 's Hofs oordeel geeft dus niet blijk van een onjuiste uitleg van genoemde wetsbepaling.
3.6. Het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 21 november 2006.