Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY8157

Datum uitspraak2006-09-14
Datum gepubliceerd2006-09-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/825214-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ontucht door (oud) leraar


Uitspraak

RECHTBANK ’S-HERTOGENBOSCH Parketnummer: 01/825214-06 Uitspraakdatum: 14 september 2006 VERKORT VONNIS Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: (verdachte), geboren te (geboorteplaats) op (geboortedatum) 1949, wonende te (woonplaats), (adres), thans verblijvende: P.I. Limburg Zuid - HvB Overmaze te Maastricht. Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 augustus 2006. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 augustus 2006. De tenlastelegging is tweemaal op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 31 augustus 2006 gewijzigd. Na deze wijziging is aan verdachte tenlastegelegd dat: 1. hij op een of meer tijdstippen in de periode van 19 september 1997 tot en met 18 september 2002 in de gemeente Eindhoven, in elk geval in Nederland, meermalen, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1984, immers was/waren hij, verdachte, en/of zijn broer, (oud-)leraarvan voornoemde minderjarige en/of diens broer(s) en lieten hij/zij, veradchte en zijn broer, hem/hen bij hem/hen thuis, en/of op school, klusjes verrichten tegen geldelijke vergoeding, immers heeft/is hij: - voornoemde [slachtoffer 1] ertoe bewogen op zijn schoot te gaan zitten en/of - voornoemde [slachtoffer 1] gemasseerd over de buik en/of billen en/of rug en/of - voornoemde [slachtoffer 1] ertoe bewogen zijn kleding uit te trekken en/of - (naakt) op voornoemde [slachtoffer 1] gaan liggen en/of heeft hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer 1] ertoe bewogen op hem verdachte te gaan liggen en daarbij op/tegen voornoemde [slachtoffer 1] "aan te rijden" en/of - voornoemde [slachtoffer 1] ertoe bewogen erotische getinte broekjes aan te trekken en deze broekjes te showen; (artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht) Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op een of meer tijdstippen in de periode van 19 september 1997 tot en met 18 september 2000 in de gemeente Eindhoven, althans in Nederland met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1984, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, hebbende verdachte: - voornoemde [slachtoffer 1] ertoe bewogen op zijn schoot te gaan zitten en/of - voornoemde [slachtoffer 1] gemasseerd over de buik en/of billen en/of rug en/of - voornoemde [slachtoffer 1] ertoe bewogen zijn kleding uit te trekken en/of - (naakt) op voornoemde [slachtoffer 1] gelegen en/of heeft hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer 1] ertoe bewogen op hem verdachte te gaan liggen en daarbij op/tegen voornoemde [slachtoffer 1] "aan te rijden" en/of - voornoemde [slachtoffer 1] ertoe bewogen erotische getinte broekjes aan te trekken en deze broekjes te showen; artikel 247 Wetboek van Strafrecht 2. hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 april 2001 tot en met 31 maart 2003 in de gemeente Eindhoven, althans in Nederland, met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 1987, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, (telkens) buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, immers heeft/is hij, verdachte: - voornoemde [slachtoffer 2] ertoe bewogen erotische getinte broekjes aan te trekken en deze broekjes te showen en/of - (naakt) op voornoemde [slachtoffer 2] gaan liggen en/of heeft hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer 2] ertoe bewogen op hem, verdachte, te gaan liggen en/of (vervolgens) op/tegen voornoemde [slachtoffer 2] heeft "aan liggen rijden"; (artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht) Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 april 2001 tot en met 30 september 2002 in de gemeente Eindhoven, althans in Nederland, door giften of beloften van geld of goed, misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding, een minderjarige, te weten [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 1987, wiens minderjarigheid hij kent of redelijkerwijs moet vermoeden, opzettelijk beweegt (telkens) ontuchtige handelingen met hem te plegen of zodanige handelingen van hem te dulden, immers is/heeft hij, verdachte, - voornoemde [slachtoffer 2] ertoe bewogen erotische getinte broekjes aan te trekken en deze broekjes te showen en/of - (naakt) op voornoemde [slachtoffer 2] gaan liggen en/of heeft hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer 2] ertoe bewogen op hem, verdachte, te gaan liggen en/of heeft hij, verdachte, (vervolgens) op/tegen voornoemde [slachtoffer 2] "aan liggen rijden"; artikel 248a (oud) Wetboek van Strafrecht en hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 oktober 2002 tot en met 31 maart 2003 in de gemeente Eindhoven, althans in Nederland, door giften of beloften van geld of goed, misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding, een minderjarige, te weten (slachtoffer 2), geboren op [geboortedatum] 1987, wiens minderjarigheid hij kent of redelijkerwijs moet vermoeden, opzettelijk beweegt (telkens) ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen te dulden, immers heeft/is hij, verdachte, - voornoemde [slachtoffer 2] ertoe bewogen erotische getinte broekjes aan te trekken en deze broekjes te showen en/of - (naakt) op voornoemde [slachtoffer 2] gaan liggen en/of heeft hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer 2] ertoe bewogen op hem, verdachte, te gaan liggen en/of heeft hij, verdachte, (vervolgens) op/tegen voornoemde [slachtoffer 2] "aan liggen rijden"; artikel 248a Wetboek van Strafrecht 3. hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 1994 tot en met 26 juni 1998 in de gemeente Eindhoven, in elk geval in Nederland, meermalen, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum] 1982 immers was/waren hij, verdachte, en/of zijn broer, (oud-)leraar van voornoemde minderjarige en/of diens broer(s) en lieten hij/zij, verdachte en zijn broer, hem/hen bij hem/hen thuis, en/of op school, klusjes verrichten tegen geldelijke vergoeding, immers heeft/is hij: - voornoemde [slachtoffer 3] betast over het lichaam en/of - voornoemde [slachtoffer 3] ertoe bewogen zijn kleding uit te trekken en/of - voornoemde [slachtoffer 3] ertoe bewogen erotische getinte broekjes aan te trekken en deze broekjes te showen en/of -(naakt) op voornoemde van (slachtoffer 3) gaan liggen, waarbij deze [slachtoffer 3] (deels) naakt was; (artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht) Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 1994 tot en met 26 juni 1998 in de gemeente Eindhoven, althans in Nederland, met [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum] 1982, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, (telkens) buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, immers heeft/is hij, verdachte: - voornoemde [slachtoffer 3] betast over het lichaam en/of - voornoemde [slachtoffer 3] ertoe bewogen zijn kleding uit te trekken en/of - voornoemde [slachtoffer 3] ertoe bewogen erotische getinte broekjes aan te trekken en deze broekjes te showen; (artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht) 4. hij op een of meer tijdstippen in de periode van 8 mei 1988 tot en met 7 mei 1994 in de gemeente Eindhoven, althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 4], geboren op [geboortedatum], immers was/waren hij, verdachte, en/of zijn broer, (oud-)leraarvan voornoemde minderjarige en/of diens broer(s) en lieten hij/zij, veradchte en zijn broer, hem/hen bij hem/hen thuis, en/of op school, klusjes verrichten tegen geldelijke vergoeding, immers heeft/is hij: - voornoemde [slachtoffer 4] ertoe bewogen hem, verdachte, over zijn, verdachte's benen en/of kruis en/of penis te masseren/betasten en/of - voornoemde [slachtoffer 4] afgetrokken en/of voornoemde [slachtoffer 4] ertoe bewogen hem, verdachte, af te trekken en/of - (naakt) op voornoemde [slachtoffer 4] gaan liggen en/of heeft hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer 4] ertoe bewogen op hem verdachte te gaan liggen en daarbij op/tegen voornoemde [slachtoffer 4] "aan te rijden"; (artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht) Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op een of meer tijdstippen in de periode van 8 mei 1988 tot en met 7 mei 1994 in de gemeente Eindhoven, althans in Nederland, met [slachtoffer 4], geboreen op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hebbende verdachte: - voornoemde [slachtoffer 4] ertoe bewogen hem, verdachte, over zijn, verdachte's benen en/of kruis en/of penis te masseren/betasten en/of - voornoemde [slachtoffer 4] afgetrokken en/of voornoemde [slachtoffer 4] ertoe bewogen hem, verdachte, af te trekken en/of - (naakt) op voornoemde [slachtoffer 4] gaan liggen en/of heeft hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer 4] ertoe bewogen op hem verdachte te gaan liggen en daarbij op/tegen voornoemde [slachtoffer 4] "aan te rijden"; (artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht) De geldigheid van de dagvaarding. De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen. De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen. De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. Vrijspraak. Bewijsoverweging met betrekking tot de onder feit 2 tenlastegelegde ontucht met [slachtoffer 2]. Verdachte is onder feit 2 tenlastegelegd dat hij met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 1987, ontucht heeft gepleegd in de periode van 1 april 2001 tot en met 31 maart 2003. [slachtoffer 2] heeft bij de politie verklaard dat hij het moeilijk vindt om aan te geven wanneer het eerste seksuele contact plaatsvond. Op basis van de verklaringen van verdachte en zijn broer [naam broer] bij de politie in mei 2006, alsmede de verklaring van verdachte ter terechtzitting, dat het seksueel contact met [slachtoffer 2] is begonnen ongeveer twee a drie jaar geleden, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen verklaard dat het seksueel contact met [slachtoffer 2] in de tenlastegelegde periode heeft plaatst gevonden. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. Bewijsoverweging met betrekking tot de onder feit 3 primair en subsidiar tenlastegelegde ontucht met [slachtoffer 3]. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is geweest van seksueel contact tussen verdachte en [slachtoffer 3]. Alleen verdachte heeft hierover bij de politie verklaard. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat er tussen hem en verdachte seksueel contact is geweest. Verdachte zal daarom van het onder 3 tenlastegelegde worden vrijgesproken. Bewijsoverweging met betrekking tot de onder feit 1 en feit 4 tenlastegelegde ontucht met respectievelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4]. Gelet op de tenlastelegging, de verklaringen van de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] en de deels ontkennende verklaringen van verdachte dient de rechtbank met betrekking tot de overige tenlastegelegde feiten de volgende vragen te beantwoorden: - Heeft verdachte de door aangevers geschetste seksuele handelingen met hen verricht? - In welke periode hebben de bewezenverklaarde seksuele handelingen plaatsgevonden? - Waren de aangevers in die periode aan de zorg, opleiding of waakzaamheid van verdachte toevertrouwd? Indien ten tijde van de gepleegde handelingen sprake was van de genoemde afhankelijkheidrelatie, dan is op grond van artikel 249 Sr het seksueel contact strafbaar wanneer de aangevers ten tijde van die handelingen jonger dan 18 jaar oud waren (feit 1 primair en feit 4 primair). Indien er geen opleiding/zorgrelatie bestond tussen verdachte en de aangevers, zijn ingevolge artikel 247 Sr de gepleegde seksuele handelingen alleen dan strafbaar indien de aangevers de leeftijd van 16 nog niet hadden bereikt (feit 1 subsidiair en feit 4 subsidiair). Verdachte wordt ten aanzien van [slachtoffer 1] (feit 1 primair) en [slachtoffer 4] (feit 4 primair) verweten dat hij met hen ontucht heeft gepleegd terwijl zij aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid waren toevertrouwd. Met betrekking tot de bestanddelen ‘toevertrouwen aan zorg, opleiding en/of waakzaamheid’ in de zin van artikel 249 eerste lid Wetboek van Strafrecht wordt overwogen dat onder dit artikel niet enkel diegene valt die een geformaliseerde juridische relatie met het slachtoffer heeft, maar tevens degene aan wie de zorgplicht feitelijk is toevertrouwd dan wel tijdelijk of gedeeltelijk is overgedragen zonder dat sprake is van een welomlijnd juridisch kader. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van ‘toevertrouwen’ aan opleiding, zorg of waakzaamheid in de zin van artikel 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht. Verdachte was ten tijde van de gewraakte handelingen geen leerkracht van de aangevers. Tevens blijkt niet uit de bewijsmiddelen dat door de ouders de feitelijke zorgplicht van de aangevers tijdelijk was toevertrouwd aan verdachte dan wel dat deze zorgplicht tijdelijk of gedeeltelijk was overgedragen. Het enkele feit dat de ouders van de aangevers mogelijk op de hoogte waren van het feit dat de aangevers (die blijkens de bewezenverklaring de leeftijd van 14 jaar of ouder hadden bereikt) regelmatig op bezoek kwamen bij verdachte dan wel uitstapjes met hem maakten, brengt nog niet mee dat zij hun kinderen aan de ‘zorg of waakzaamheid’ van verdachte hadden toevertrouwd. Mitsdien is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het onder feit 1 primair en feit 4 primair tenlastegelegde vrijgesproken dient te worden. Verdachte heeft erkend dat hij met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] seksueel contact heeft gehad. Hij betwist de in de tenlastelegging en de verklaringen van de aangevers genoemde periode waarin de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank komt op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting tot bewezenverklaring van de hierna genoemde perioden. Daarbij wordt opgemerkt dat door de aangevers in alle gevallen een ruimere periode is genoemd. Verdachte heeft over de leeftijd van de jongens verschillende verklaringen afgelegd. Omdat vanwege het geruime tijdsverloop tussen het seksueel contact en de datum van de aangiften zowel aangevers als verdachte verklaren dat zij niet meer precies weten wanneer het seksueel contact is begonnen en geëindigd, is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij door de betrokkenen genoemde, verifieerbare tijdsaanduidingen. Zoals hierboven reeds is aangegeven is voor de bewezenverklaring van feit 1 subsidiair en feit 4 subsidiair de periode slechts relevant voorzover de betreffende aangever in die periode jonger was dan 16 jaar. De rechtbank acht bewezen dat het seksueel contact met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 1984) in de periode vanaf 1 juli 1998 is begonnen toen [slachtoffer 1] 13 jaar was, en heeft voortgeduurd tot na zijn zestiende jaar. Voor de aanvangsdatum wordt uitgegaan van de verklaring van de broer van verdachte [naam broer] bij de politie dat [slachtoffer 1] de plaats van [slachtoffer 3] heeft ingenomen en dat [slachtoffer 1] toen ongeveer 14/15 jaar was. Deze verklaring stemt overeen met de verklaring van verdachte bij de politie in mei 2006 dat [slachtoffer 1] toen het begon ongeveer 14 jaar oud was. De verklaring van verdachte ter zitting dat het seksueel contact is begonnen in 2000 acht de rechtbank gezien bovenstaande verklaringen en de omstandigheid dat verdachte de broers [achternaam slachtoffers] goed kende en wist hoe oud ze waren, mede gezien in het licht van de gestelde opvolging van [slachtoffer 3] door [slachtoffer 1], niet geloofwaardig. Zowel [slachtoffer 4] als verdachte hebben verklaard dat het seksuele contact met [slachtoffer 4] is gestopt begin 1997. [slachtoffer 4] was toen 18 jaar. Verdachte en aangever verklaren verschillend over de aanvangsdatum en de duur van de seksuele relatie. Aangever heeft verklaard dat de seksuele relatie enkele jaren heeft geduurd. Verdachte spreekt over enkele maanden. Bij de politie heeft verdachte in mei 2006 verklaard dat de eerste seksuele contacten 10 à 15 jaar geleden zouden zijn begonnen. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft verdachte het jaartal 1996 genoemd. Verdachte geeft daarvoor als aanwijzing dat het seksueel contact met [slachtoffer 4] plaatsvond in het jaar 1996, het jaar waarin zijn broer [naam broer] enkele maanden met vakantie is geweest. Indien de verklaringen van verdachte zouden worden gevolgd zouden de seksuele handelingen met [slachtoffer 4] hebben plaatsgevonden in de periode 1996-1997. In de verklaring van [slachtoffer 4] zijn aanwijzingen (de relatie eindigde in 1997 en duurde enkele jaren) te vinden die er op duiden dat de seksuele relatie gesitueerd moet worden in de periode 1995, 1996, 1997. Wat hiervan ook zij, in beide gevallen was aangever ten tijde van het seksuele contact 16 jaar of ouder. Verdachte zal daarom ook worden vrijgesproken van de hem onder feit 4 subsidiair tenlastegelegde ontucht met [slachtoffer 4]. De bewezenverklaring. De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat (feit 1 subsidiair) hij op tijdstippen in de periode van 1 juli 1998 tot en met 18 september 2000 in de gemeente Eindhoven, met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1984, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, telkens buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hebbende verdachte: - voornoemde (slachtoffer 1) gemasseerd over de buik en billen en rug en - voornoemde [slachtoffertoffer 1] ertoe bewogen zijn kleding uit te trekken en - voornoemde [slachtoffertoffer 1] ertoe bewogen erotische getinte broekjes aan te trekken en deze broekjes te showen; Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De kwalificatie. Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. De strafbaarheid. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard. Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 57, 247(oud). DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID De eis van de officier van justitie. - Een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, een proeftijd van 3 jaar met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen, hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, zolang deze instelling zulks noodzakelijk acht, ook indien dit inhoudt dat verdachte zich laat behandelen op de polikliniek van de FPC van de GGzE te Eindhoven of soortgelijke instelling. - Ontzetting uit het beroep van leraar voor de duur van 7 jaar. - Volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1), groot € 5.000,- met daarbij de schadevergoedingsmaatregel ingevolge artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. - Volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2), groot € 3.500,- met daarbij de schadevergoedingsmaatregel ingevolge artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. - Volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 3), groot € 3.500,- met daarbij de schadevergoedingsmaatregel ingevolge artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. - teruggave aan verdachte van diverse onder hem inbeslaggenomen briefjes/papiertjes. De op te leggen straf Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft bij de keuze van de strafoplegging en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte gedurende een lange periode meermalen met [slachtoffer 1], die toen de leeftijd van zestien jaar nog niet hadden bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd zoals in de bewezenverklaring nader is omschreven. Onderzoek heeft uitgewezen dat slachtoffers van seksueel misbruik, gebukt kunnen gaan onder de emotionele reacties. Zij kunnen daarnaast last hebben van lichamelijke functieklachten. Ook kan er sprake zijn van psychoseksuele reacties en problemen in sociaal functioneren. Verdachte heeft op grove wijze de lichamelijke en geestelijke integriteit van deze minderjarige geschonden en misbruik gemaakt van het door hem in verdachte gestelde vertrouwen Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het op 19 juli 2006 door klinisch psycholoog C. Clarijs uitgebracht rapport. Uit dit rapport blijkt dat de door verdachte gepleegde strafbare feiten in enigszins verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend. Uit het rapport komt het volgende beeld van verdachte naar voren. “Betrokkene bezit een aantal persoonlijkheidstrekken (tendens tot vermijding, verlegenheid, lichte dwangmatigheid, sterke controlebehoefte), die toch zodanig aanwezig zijn dat er gesproken kan worden van een in lichte mate gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Verder is er een ontwikkeling in de richting van pedofilie. Ten tijde van het tenlastegelegde was een en ander onverminderd aanwezig. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde de gedragskeuzes c.q. gedragingen van betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde. Onderzoeker acht de recidivekans bij betrokkene niet groot. Betrokkene is door de aangifte opgeschrikt uit een ontwikkeling. Zijn geweten lijkt dermate streng dat zijn voornemen om niet in herhaling te vallen oprecht klinkt. Wel geldt dat betrokkene behandeling nodig heeft meer te leren stilstaan bij zijn gevoelens en verlangens en zo ook vroegtijdig zicht te krijgen op het opkomen van seksuele fantasieën en verlangens zodat deze op adequate wijze een uitweg kunnen vinden. Onderzoeker adviseert op grond van het bovenstaande een gecombineerde straf met als bijzondere voorwaarde een onder toezicht stelling van de reclassering ook als dit inhoudt dat betrokkene zich laat behandelen op de polikliniek van het FPC van de GGzE te Eindhoven.” Uit het op 27 juli 2006 omtrent verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport blijkt dat verdachte zich bereid heeft getoond mee te werken aan het voorgestelde plan van aanpak inhoudende dat verdachte een therapie gaat volgen voor daders van seksueel misbruik bij het Forensisch Psychiatrisch Circuit van de GGzE van het ziekenhuis "De Grote Beek" in Eindhoven. De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden. De officier van justitie heeft onder meer gevorderd de ontzetting uit de uitoefening van het beroep van leraar voor de duur van 7 jaren. Op basis van artikel 28 lid 1 sub 5 jo. artikel 9 sub b Wetboek van Strafrecht is het mogelijk om als bijkomende straf bij rechtelijke uitspraak een ontzetting van de uitoefening van bepaalde beroepen op te leggen mits daarin is voorzien bij overtreding van de betreffende strafbepaling. Artikel 251 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht vermeldt dat indien de schuldige aan één der misdrijven in de artikelen 240b tot en met 247 onderscheidenlijk 248a tot en met 250 omschreven misdrijven het misdrijf in zijn beroep begaat, hij van de uitoefening van dat beroep kan worden ontzet. Aangezien de rechtbank de bestanddelen ‘aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige’ van artikel 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht niet heeft bewezen verklaard en mitsdien van het gehele primair tenlastegelegde feit heeft vrijgesproken en de rechtbank ten aanzien van het bewezen verklaarde feit, te weten artikel 247 Wetboek van Strafrecht, van oordeel is dat verdachte het misdrijf niet in zijn beroep heeft begaan kan de bijkomende straf van ontzetting van het beroep van leraar niet worden opgelegd. Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken en de hierna te melden bijzondere voorwaarde naleeft. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan. De rechtbank zal een lagere straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie. Inbeslaggenomen voorwerpen De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1 subsidiair) Door de benadeelde partij is ter zake van immateriële schade een bedrag van € 5.000,- gevorderd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van deze benadeelde partij, voor zover die hierna zal worden toegewezen, van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit door de handelingen van verdachte rechtstreekse immateriële schade heeft geleden, zal een bedrag van € 500,- worden toegewezen. De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij is niet van zodanig eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2) De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 3) De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil. DE UITSPRAAK Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf: T.a.v. feit 1 subsidiair: Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. DE BESLISSING: T.a.v. feit 1 primair, feit 2 primair, feit 2 subsidiair, feit 3 primair, feit 3 subsidiair, feit 4 primair en feit 4 subsidiair: - Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen. T.a.v. feit 1 subsidiair: - Gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan 235 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarde: dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen, hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, Leeghwaterlaan 14 's-Hertogenbosch, zolang deze instelling zulks noodzakelijk acht, ook indien dit inhoudt dat verdachte zich laat behandelen op de polikliniek van de FPC van de GGzE te Eindhoven of soortgelijke instelling. Verleent aan de Reclassering voornoemd de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht. T.a.v. feit 1 subsidiair: - Maatregel van schadevergoeding van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis. Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. - Beslissing op de vordering van de benadeelde partij (slachtoffer 1). Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro) en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij [slachtoffer 1]. Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade. T.a.v. feit 2 primair, feit 2 subsidiair: - Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 2] in haar vordering. Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil. T.a.v. feit 3 primair, feit 3 subsidiair: - Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 3] in haar vordering. Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil. De voorlopige hechtenis - Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde vrijheidsstraf. Dit vonnis is gewezen door: mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter mr. J.M.P. Willemse en mr. I.M. Nusselder, leden, in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier en is uitgesproken op 14 september 2006.