Jurisprudentie
AY8015
Datum uitspraak2006-09-08
Datum gepubliceerd2006-09-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200241505
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-09-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200241505
Statusgepubliceerd
Indicatie
De verdachte en zijn mededaders hebben zich in een periode van enkele maanden, telkens in wisselende samenstelling, op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan een reeks roofovervallen in woningen, een overval op een videotheek, alsmede een overval op een taxichauffeur en één poging daartoe, waarbij het gebruik van wapens en geweld niet is geschuwd.
Voorts hebben de verdachte en zijn mededaders zich schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving, alsmede aan het voorbereiden van een bankoverval. Mitigering van de straf, gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte, de groepsdruk waaronder hij handelde, alsmede op de bevindingen van een reclasseringsrapport
Uitspraak
rolnummer 22-002415-05
parketnummers 09-004037-04 en 09-004068-04
datum uitspraak 8 september 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 3 maart 2005 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam verdachte]
volgens verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep: geboren te [geboorteplaats] (Colombia) op [geboortedatum] 1983,
thans gedetineerd in [adres detentie].
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van
6 februari 2006, 23 februari 2006, 23 maart 2006 juncto
3 april 2006 juncto 7 april 2006 en 24 augustus 2006 juncto 25 augustus 2006. Het onderzoek op de terechtzitting van 23 maart 2006, 3 april 2006 en
7 april 2006, alsmede het onderzoek op de terechtzitting van 24 augustus 2006 en 25 augustus 2006, is telkens onderbroken geweest op de voet van het bepaalde in artikel 277, tweede lid, juncto artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaarding met parketnummer 09-004037-04, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven, vermeld staat en hetgeen bij inleidende dagvaarding met parketnummer 09-004068-04 vermeld staat.
Van de nadere omschrijving tenlastelegging en van de dagvaarding met parketnummer 09-004068-04 zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Het hof heeft de feiten die in de nadere omschrijving tenlastelegging en in de dagvaarding met parketnummer
09-004068-04 zijn opgenomen van een doorlopende nummering voorzien. Het zal die nummering in dit arrest aanhouden.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 6 primair en subsidiair, 7 primair en subsidiair, 8 primair en subsidiair, 10 primair en 11 eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van het onder 1, 2 primair eerste en tweede cumulatief/alternatief, 3 eerste en tweede cumulatief/alternatief, 4, 5, 9, 10 subsidiair eerste cumulatief/alternatief en 11 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest.
Door de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
De officier van justitie heeft het hoger beroep bij akte van 22 maart 2005 ingetrokken.
4. Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van het onder 6 primair en subsidiair, 7 primair en subsidiair en 8 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
5. Geldigheid inleidende dagvaarding (feit 9)
Door de verdediging is aangevoerd dat de tenlastelegging ten aanzien van de voorbereiding van een overval op een filiaal van de [bank] te ’s-Gravenhage (feit 9; zaaksdossier 13) nietig is, nu deze niet vermeldt een invulling van de onderscheiden bestanddelen van artikel 46 (oud) van het Wetboek van Strafrecht, zowel wat betreft de middelen als de delictshandeling, immers een voldoende feitelijke omschrijving daarvan in de zin van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering ontbreekt.
Het hof verwerpt deze stelling, omdat naar zijn oordeel zowel de voorbereidingsmiddelen waarop de tenlastelegging ziet, in casu een of meer vuurwapens, althans (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), een of meer telefoon(s) en/of een of meer auto(’s), als de verweten gedragingen zoals omschreven in de tenlastelegging, alsmede meer in het algemeen de overige bestanddelen van artikel 46 (oud) van het Wetboek van Strafrecht, voldoende concreet zijn omschreven. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de bewoordingen waarin de gedragingen zijn beschreven naast een kwalificatieve betekenis ook een feitelijke betekenis hebben. Artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering strekt ertoe dat de opgave van het tenlastegelegde feit zo duidelijk is dat de verdachte zich naar behoren kan verdedigen, terwijl bovendien voor de rechter duidelijk moet zijn wat het object van diens onderzoek is. Zowel uit het onderzoek door de politie als uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het de verdachte duidelijk is geweest voor welke handelingen op welke tijd en plaats en met welke middelen, hij zich diende te verantwoorden. Derhalve is aan de strekking van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering voldaan.
6. Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
7. Overwegingen van het hof
7.1. Ten aanzien van feit 3 (zaak 8):
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat tussen de verdachte en de medeverdachten ten aanzien van de gijzeling, voorzover die plaatsgevonden heeft buiten de woning van vader en zoon [slachtoffer], sprake is geweest van bewuste, nauwe en volledige samenwerking en van gezamenlijke uitvoering.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt immers dat:
- de verdachte samen met medeverdachten naar de woning van vader en zoon [slachtoffer] in Haarlem is gereden;
- de verdachte heeft verklaard dat het doel hiervan was “om geld te innen”, dat hij meeging als “een soort bodygard”, en dat hij “alleen al door zijn aanwezigheid geld kon verdienen”, waaruit het hof – in verband bezien met de omstandigheid dat de verdachte zéér kort daarvoor samen met medeverdachten een gewapende overval op een videotheek te Utrecht had gepleegd (zaak 7: zie de bewijsmiddelen aldaar) – afleidt dat de verdachte zich er van bewust moet zijn geweest dat hij wederom ging deelnemen aan een crimineel feit;
- de verdachte wist dat een van de medeverdachten met wie hij de overval op de videotheek had gepleegd en met wie hij meeging naar Haarlem, gewapend was;
- de verdachte – aangekomen bij de woning van vader en zoon [slachtoffer] – heeft gezien dat zij uit hun woning werden gevoerd door medeverdachten;
- de verdachte daarbij gezien heeft dat een van de medeverdachten deed alsof hij een pistool op een van de slachtoffers [slachtoffer] richtte;
- de verdachte vervolgens plaats heeft genomen in een auto, waarmee een van de slachtoffers [slachtoffer] van zijn vrijheid beroofd werd gehouden, en aldus welbewust deel heeft uitgemaakt van de fysieke overmacht waarmee de gijzeling gepaard is gegaan;
- de verdachte zich er van bewust is geweest dat vader en zoon [slachtoffer] onder bedreiging van een vuurwapen in de auto’s zijn meegenomen.
Het hof acht onvoldoende bewijs voorhanden dat tussen de verdachte en de medeverdachten ten aanzien van de bedreiging van vader en/of zoon [slachtoffer] in hun woning én ten aanzien van de gijzeling, voorzover die plaats gevonden heeft in die woning, waarbij de verdachte niet aanwezig is geweest, sprake is geweest van bewuste samenwerking en van gezamenlijke uitvoering, zodat de verdachte in zoverre (partieel) van het hem in dezen ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
7.2. Ten aanzien van feit 9 (zaak 13):
Ten aanzien van de geplande overval op de [bank] overweegt het hof het volgende.
Vaststaat dat de verdachte [mededader 1] in het politieverhoor heeft verklaard dat [mededader 2] een filiaal van de [bank] wilde overvallen en daarbij mensen nodig had om op de uitkijk te staan. Op 14 mei 2004 stonden onder anderen [mededader 1], [mededader 3] en [verdachte] in de straat waar de bank gevestigd was. Aldaar is [mededader 2] in zijn auto, een groene Renault Laguna, komen aanrijden met iemand die hem het bankfiliaal zou kunnen binnenlaten en heeft hij zijn auto zo geparkeerd dat hij snel kon wegrijden. Tussen degenen die op de uitkijk stonden is onderling gebeld. De verdachte [verdachte] heeft ook verklaard dat de overval op 14 mei 2004 gepleegd zou worden door [mededader 2] met zijn auto, en dat onder anderen [mededader 1], [mededader 3] en hijzelf in verband met die voorgenomen overval op een van te voren afgesproken plaats buiten de bank stonden en dat ze allemaal een telefoon hadden. Hij spreekt ook over telefonisch contact tussen [mededader 2] en [mededader 4] met betrekking tot de overval. De verdachte [mededader 3] heeft verklaard dat [mededader 2] samen met [mededader 1] het bankfiliaal wilde overvallen. Onder anderen hij en [verdachte] stonden op 14 mei 2004 op de uitkijk bij de bank. Hij maakte daar gebruik van de telefoon van [mededader 4] en ook de anderen hadden hun eigen telefoon, omdat zij elkaar zo konden waarschuwen. Uit tapgesprekken van 14 mei 2004 en data rond deze datum blijkt dat tussen de verdachten [mededader 1], [mededader 4], [mededader 3] en [verdachte] met gebruikmaking van mobiele telefoons gesproken is met betrekking tot deze overval. Het hof acht aldus evident aangetoond dat de auto van [mededader 2] en de telefoons werden gebruikt bij een onmiddellijke dreiging dat een bankoverval zou worden gepleegd, welke misdadige bestemming voor de gemiddelde rechtsgenoot, gelet op de genoemde omstandigheden waaronder de middelen werden gebruikt, bij deze rechtsgenoot bekend, in het oog springt.
Uit het onderzoek is komen vast te staan dat de overval op de ochtend van 14 mei 2005 niet is doorgegaan, doch niet tengevolge van omstandigheden van de wil van de verdachte en/of de medeverdachten afhankelijk. Uit de verklaring van [verdachte] leidt het hof af dat de overval ’s ochtends is afgeblazen omdat [mededader 2] te laat bij de bank aankwam, waarna de betrokkenen bij de geplande overval na onderling beraad zich hebben opgehouden in de woning van [mededader 4]. Uit diens verklaring blijkt voorts dat mogelijk in de namiddag nog een nieuwe poging tot een overval zou worden gedaan, waarvan echter onduidelijk is of dat is gebeurd, maar tevens dat in de ochtend van 15 mei 2004 de betrokkenen bij de overval opnieuw naar het filiaal van de [bank] zijn gereden. [mededader 3] heeft dit laatste ook verklaard en in zijn verklaring bij de politie zelfs dat op 15 mei 2004 vrijwel alle betrokkenen dezelfde positie hadden ingenomen als de dag ervoor. Uit een tapgesprek op 15 mei 2004 tussen [mededader 3] en [verdachte] blijkt voorts nog dat over de overval op het filiaal van de [bank] is gesproken in die zin dat [mededader 3] naar [verdachte] bij het bankfiliaal moest komen. Van een vrijwillige terugtred op de ochtend van 14 mei 2004 om een bankoverval te plegen is onder deze omstandigheden dan ook geen sprake geweest.
7.3. Ten aanzien van feit 10 (zaak 16):
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder
10 primair is tenlastegelegd.
De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal.
8. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3, 4, 5, 9,
10 subsidiair en 11 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
9. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
10. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1 en 2 primair:
de eendaadse samenloop van:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, meermalen gepleegd,
en van de voortgezette handeling van:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd,
en
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
3:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden, meermalen gepleegd;
4:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
5:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
9:
medeplegen van voorbereiding van diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en/of van afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
10 subsidiair:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
11:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
11. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
12. Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot vrijspraak van de verdachte van het onder 10 primair tenlastegelegde en tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1, 2 primair, 3, 4, 5, 9, 10 subsidiair en 11 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte en zijn mededaders hebben zich in een periode van enkele maanden, telkens in wisselende samenstelling, op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan een reeks roofovervallen in woningen, een overval op een videotheek, alsmede een overval op een taxichauffeur en één poging daartoe, waarbij het gebruik van wapens en geweld niet is geschuwd. Tijdens een van die overvallen hebben de verdachte en zijn mededaders de slachtoffers, die zich in de besloten veiligheid en intimiteit van hun woning waanden, bedreigd met een heet strijkijzer. Dit zijn ernstige feiten waarbij de verdachte en zijn mededaders zich uitsluitend hebben laten leiden door hun zucht naar geldelijk gewin. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lang de psychische gevolgen ondervinden van wat hun is aangedaan. Voorts hebben de verdachte en zijn mededaders zich schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving, alsmede aan het voorbereiden van een bankoverval.
In beginsel acht het hof – gelet op de veelheid en de ernst van de bewezenverklaarde feiten – een gevangenisstraf van langere duur dan tien jaren passend.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof in verregaande mate rekening met diens jeugdige leeftijd, alsmede met de aannemelijk geworden omstandigheid dat de verdachte is bezweken onder de groepsdruk. Voorts heeft het hof bij de beraadslaging acht geslagen op hetgeen is vermeld in het omtrent de verdachte en diens persoonlijke omstandigheden opgemaakte Reclasseringsrapport d.d. 6 april 2006. Mede aan de hand daarvan koestert het hof de hoop en verwachting dat de verdachte in staat zal zijn na de detentie zijn leven een wending ten goede te geven. Daartoe acht het hof het aangewezen om de duur van de gevangenisstraf zodanig te doen zijn dat er voor de verdachte uitzicht bestaat op een herintreding in de maatschappij op enigszins afzienbare termijn. Daarom zal het hof een aanzienlijk kortere gevangenisstraf opleggen dan gevorderd.
13. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45 (oud), 46 (oud), 47, 55, 56, 57, 282, 310, 312 (oud) en 317 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 10 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3, 4, 5, 9, 10 subsidiair en 11 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. R.J. van Boven,
mr. J. Kramer en mr. C.M. le Clercq-Meijer, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 september 2006.