Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY7812

Datum uitspraak2006-09-06
Datum gepubliceerd2006-09-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-000994-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

1. Het hof is niet tot de overtuiging gekomen dat de schoten uit het door verdachte vastgehouden pistool zijn gevallen als gevolg van een op levensberoving ziend kalm beraad en rustig overleg. Dat verdachte van tevoren naar de werking van het betreffende pistool had geïnformeerd en dit van tevoren had doorgeladen omdat hij vooraf rekening hield met de mogelijkheid dat hij, om druk uit te oefenen op [slachtoffer], een waarschuwingsschot zou moeten lossen, doen daar naar het oordeel van het hof niet aan af. Hoe deze omstandigheden op zich ook kunnen passen in het beramen van een levensdelict, ze zijn daar niet exclusief voor en passen ook in een voornemen tot vrijheidsberoving, gijzeling en/of een ander misdrijf waarvan dwang een bestanddeel vormt.
2. Verwerping beroep noodweer(exces).
3. Geen sprake van voortgezette handeling.


Uitspraak

Parketnummer: 20-000994-06 Uitspraak : 6 september 2006 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Roermond van 8 maart 2006 in de strafzaak met parketnummer 04-860760-05 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [1950], wonende te [woonplaats], [adres] thans verblijvende in [PI]. Hoger beroep De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Omvang van het hoger beroep Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een gedeelte van EUR 5.336,34 toegewezen. De benadeelde partij heeft haar vordering in hoger beroep ingetrokken. Mitsdien is de vordering niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis, waarvan beroep, zal vernietigen en verdachte terzake het onder 1 primair ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: 1 hij op of omstreeks 23 augustus 2005 te Steyl, in elk geval in de gemeente Venlo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, in elk geval met een vuurwapen, een aantal kogels in het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; althans, indien terzake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen: hij op of omstreeks 23 augustus 2005 te Steyl, in elk geval in de gemeente Venlo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een pistool, in elk geval met een vuurwapen, een aantal kogels in het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2 hij op of omstreeks 23 augustus 2005 te Steyl, in elk geval in de gemeente Venlo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met de kolf van een pistool, in elk geval met een hard voorwerp, tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Vrijspraak Het hof is van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat verdachte het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken. Het hof overweegt hiertoe als volgt. Feit 1 primair Het hof is uit de ten aanzien van de onder 1 primair voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet tot de overtuiging gekomen dat de schoten uit het door verdachte vastgehouden pistool zijn gevallen als gevolg van een op levensberoving ziend kalm beraad en rustig overleg. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het hof daarentegen, hoe waar de door de officier van justitie in de appelmemorie aangegeven feitelijkheden ook zijn, tot de overtuiging gekomen dat verdachte, hoe naïef wellicht ook, oprecht meende dat [slachtoffer] zich zou laten meevoeren naar verdachtes woning om daar de door verdachte zo dringend gewenste opening van zaken te geven. Het gegeven dat verdachte van tevoren naar de werking van het betreffende pistool had geïnformeerd en dit van tevoren had doorgeladen omdat hij vooraf rekening hield met de mogelijkheid dat hij, om druk uit te oefenen op [slachtoffer], een waarschuwingsschot zou moeten lossen, doen daar naar het oordeel van het hof niet aan af. Hoe deze omstandigheden op zich ook kunnen passen in het beramen van een levensdelict, ze zijn daar niet exclusief voor en passen ook in een voornemen tot vrijheidsberoving, gijzeling en/of een ander misdrijf waarvan dwang een bestanddeel vormt. Feit 2 Het hof acht op basis van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen op zich wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 23 augustus 2005 te Steyl [slachtoffer] met de kolf van een pistool tegen het hoofd heeft geslagen. Anders dan de rechtbank is het hof niet tot de overtuiging gekomen dat dit slaan is voortgekomen uit hetzelfde ongeoorloofde wilsbesluit als het voorafgaande schieten. Hoe kort na elkaar het schieten en het slaan ook hebben plaatsgevonden en hoe logisch het tegendeel ook voorkomt, uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het hof tot de overtuiging gekomen dat er door verdachte, nadat de schoten waren gevallen, in opperste verwarring, vertwijfeling en onmacht een nieuw wilsbesluit is genomen om [slachtoffer] te slaan. Het hof is ook niet tot de overtuiging kunnen komen dat verdachte [slachtoffer] slagen heeft toegebracht met het opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, om hem te doden. Het hof wijst hierbij in de eerste plaats op de aard van de verwondingen zoals deze op het hoofd van [slachtoffer] zijn vastgesteld. De schedelhuidverwondingen zijn van een dusdanige aard dat zij niet rechtstreeks tot de dood kunnen leiden. In de tweede plaats wijst het hof op het feit dat bewijsmiddelen ontbreken waaruit met voldoende zekerheid kan worden afgeleid dat, ondanks de relatief geringe verwondingen, met de kolf van het pistool met een zodanige kracht op het hoofd is geslagen dat daaruit, al dan niet in samenhang met de toegebrachte schotwonden, tot de conclusie moet worden gekomen dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de klappen met de kolf van het pistool tot de dood van [slachtoffer] zouden kunnen leiden. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 23 augustus 2005 te Steyl ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een pistool een aantal kogels in het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Van de zijde van de verdachte is aangevoerd - op de gronden zoals in haar pleitnota vervat - dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de levensberoving van [slachtoffer]. Het hof verwerpt dat verweer. Uit de bewijsmiddelen volgt onder meer: * dat verdachte weloverwogen, in een ruimte van ongeveer twee bij twee meter op een afstand van 1 tot 11/2 meter, een pistool op de voor hem lopende [slachtoffer] gericht hield; * dat verdachte van tevoren welbewust rekening heeft gehouden met het lossen van een waarschuwingsschot zodra [slachtoffer] anders zou reageren dan verdachte wenste; * dat verdachte zich geconfronteerd zag met een [slachtoffer] die geheel tegen de verwachting van verdachte in niet deed wat verdachte wilde, maar zich, ondanks de dreiging van het pistool, plotseling in de richting van verdachte keerde; * dat er vervolgens met het pistool dat verdachte op [slachtoffer] gericht hield meerdere kogels in het lichaam van [slachtoffer] zijn geschoten. Naar het oordeel van het hof is hiermee voldaan aan de aan opzet te stellen vereisten. Wat verdachte precies heeft gedacht op het moment dat de kogels het pistool verlieten, zo dat al in voldoende mate zou zijn vast te stellen, doet daar in de gegeven omstandigheden dan niet aan af. Verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het pistool als het ware buiten zijn wil en weten is afgegaan, maar tegen de achtergrond van wat hiervoor in het bijzonder bij de tweede gedachtestip is opgenomen snijdt dat naar het oordeel van het hof geen hout. Feiten en/of omstandigheden die op dat punt tot een ander oordeel moeten leiden zijn niet gesteld en overigens niet gebleken. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en strafbaarheid van de verdachte Het bewezenverklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45, eerste lid, van het wetboek van strafrecht. De verdediging heeft met een beroep op noodweer/noodweerexces gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft dit verweer verworpen met de redenering dat - kort gezegd - verdachte zelf de noodweersituatie veroorzaakt heeft. Het hof oordeelt dat deze redenering langs de kern heenschiet op grond waarvan de verweren verworpen moeten worden. Het hof overweegt ter zake het volgende. Primair is ter onderbouwing van het beroep in de kern aangevoerd dat, terwijl verdachte [slachtoffer] met een pistool dwong om voor verdachte uit te lopen, [slachtoffer] zich plotseling omdraaide en verdachte aanviel. Het hof kan op basis van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen op dit punt slechts vaststellen dat [slachtoffer] zich op enig moment in de richting van verdachte heeft omgedraaid. Indien het zich hiertoe heeft beperkt dan moet het verweer al worden verworpen omdat in de voorliggende omstandigheden het enkel omdraaien geen wederrechtelijke aanranding is. Er vanuit gaand dat vast zou staan dat [slachtoffer] zich heeft omgedraaid en van daaruit onmiddellijk verdachte is aangevlogen dan moet het verweer, voor zover dat handelen van [slachtoffer] op zich een strafbaar feit zou opleveren, ook worden verworpen. Het handelen van verdachte ten opzichte van [slachtoffer] op dat moment, het richten van een pistool en dwingen om in een bepaalde richting te lopen, betekent naar het oordeel van het hof een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [slachtoffer] lijf waartegen [slachtoffer] zich mocht verdedigen. Een dergelijke verdediging kan niet met een beroep op noodweer worden gepareerd, tenzij [slachtoffer] bij zijn verdediging de grenzen van de noodzakelijke verdediging zou zijn overschreden. Dit laatste volgt niet uit de door het hof aangetroffen en/of gebezigde bewijsmiddelen en volgt evenmin uit de door verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep gegeven beschrijving van de wijze waarop [slachtoffer] verdachte zou zijn aangevallen. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat [slachtoffer] zich tegen verdachte niet mocht verdedigen omdat [slachtoffer] de wederrechtelijke aanranding van verdachte aan zichzelf te wijten had. [slachtoffer] had verdachte immers eerder opgelicht, waardoor kan worden gesteld dat daardoor [slachtoffer] verdediging is verworden tot een wederrechtelijke aanranding. Naar het oordeel van het hof miskent de verdediging met deze opvatting in de eerste plaats de feitelijke gang van zaken met betrekking tot het bewezenverklaarde feit. In de tweede plaats vindt de stelling noch steun in de wet noch in het recht. Uit bovenstaande volgt dat het verweer in beide onderdelen wordt verworpen Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. Het strafbare feit wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Verdachte is daarvoor strafbaar. Op te leggen straf of maatregel Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Verdachte vermoedde reeds enige tijd dat de gelden die hij en zijn vrouw bij [slachtoffer] in vermogensbeheer gegeven hebben, verdwenen zouden zijn. Verdachte voerde hierover meerdere vruchteloze gesprekken met [slachtoffer] op diens kantoor. Na een periode van frustratie en boosheid wilde verdachte [slachtoffer] nog één laatste kans bieden de waarheid te vertellen. Hiertoe plande verdachte een gesprek op het kantoor van [slachtoffer]. Echter, omdat verdachte vermoedde dat [slachtoffer] ook dit maal niet de waarheid zou vertellen, vatte verdachte het idee op [slachtoffer] onder dreiging van een pistool te gijzelen en naar zijn eigen huis mee te nemen. Daar zou [slachtoffer] in bijzijn van verdachte's accountant en advocaat en onder dreiging van het pistool wel moeten toegeven dat hij een oplichter is. Dagen voor dit geplande gesprek vroeg verdachte aan zijn vrouw, die wegens haar lidmaatschap van een schietvereniging over een pistool beschikt, uitleg hoe hij het betreffende pistool moet laden. Toen het gesprek met [slachtoffer] inderdaad niet verliep zoals verdachte graag wilde, trok verdachte zijn pistool en gaf hij uitvoering aan zijn gijzelingsplan, dat vervolgens in een schietpartij uitmondde. Dat het lossen van vijf schoten op het lichaam van [slachtoffer] niet diens dood tot gevolg heeft gehad is een gelukkige omstandigheid ,die echter geenszins aan verdachte te danken is. Zelfs al zou [slachtoffer] verdachte op ernstige wijze financieel hebben gedupeerd en strafrechtelijk verwijtbaar ten opzichte van hem hebben gehandeld, dan nog valt het handelen van verdachte ten opzichte van [slachtoffer], dat toch een vorm van eigenrichting is, in strafrechtelijke zin, niet goed te keuren. Hoe begrijpelijk de opgekropte frustratie van verdachte ook moge zijn, niet te tolereren is dat hij zodanig gaat handelen dat het slechts aan toeval te danken is dat [slachtoffer] het leven behoudt. Voorts heeft het hof bij het bepalen van de straf rekening gehouden met: - de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; - de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht; - het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is; - de omstandigheid dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld; - de inhoud van het door A.F.J.M. Zwegers opgestelde rapport van 16 november 2005, alsmede de inhoud van het door J.R. Nijdam opgestelde rapport van 17 november 2005, welke beide als conclusie inhouden - kort samengevat - dat verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd dient te worden. Het hof zal overgaan tot het opleggen van na te melden gevangenisstraf, die hoewel het hof tot een mindere bewezen verklaring dan de eerste rechter komt, gelijk is aan de straf die door de eerste rechter is opgelegd. Het hof merkt daarbij op dat door de eerste rechter toepassing is gegeven aan artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht. De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking tot welke het onder 1 subsidiair ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet. Van hetgeen verder in beslag genomen en nog niet teruggegeven is, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde oplevert: poging tot doodslag. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren. Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten: - een pistool FIOCCHI 22LR, serienummer 1332, - een patroon, - een patroonhouder. Gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten: een rolodexkaart. Aldus gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. J.W. de Ruijter en mr. F. van Beuge, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tent, griffier, en op 6 september 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken. Mr. F. van Beuge is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.